In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 19 februari 2016 een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie gegrond verklaarde, maar het verzoek om proceskostenvergoeding afwees. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een behandeling ter zitting, evenals om vergoeding van kosten. Tijdens de zitting op 8 maart 2017 heeft de gemachtigde de afwijzing van de proceskostenvergoeding bestreden en aangevoerd dat het sanctiebedrag te hoog is, verwijzend naar eerdere uitspraken.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte de proceskostenvergoeding heeft afgewezen. Het hof heeft daarbij verwezen naar vaste jurisprudentie, waarin is bepaald dat het in beginsel niet redelijk is om proceskosten voor rekening van een betrokkene te laten blijven wanneer deze (deels) in het gelijk wordt gesteld. Het hof heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen. Daarom heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend.
De gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn forfaitair vastgesteld op basis van de verrichte proceshandelingen. Het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 744,- bedragen. Dit bedrag is opgebouwd uit een vergoeding voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting, waarbij een wegingsfactor is toegepast vanwege de aard van de zaak. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter in zoverre vernietigd en de proceskostenvergoeding toegewezen.