In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een reguliere pachtovereenkomst. De appellante, een 85-jarige vrouw, vorderde de vernietiging van de pachtovereenkomst die zij had ondertekend met de geïntimeerde, een pachter, op basis van dwaling en misbruik van omstandigheden. De appellante stelde dat zij door de pachter was misleid over de duur van de pachtovereenkomst, die zij dacht dat slechts voor zes jaar zou zijn, terwijl deze in werkelijkheid een reguliere overeenkomst was die automatisch verlengd werd. De pachter betwistte deze stelling en voerde aan dat de appellante voldoende op de hoogte was van de voorwaarden van de overeenkomst.
Het hof oordeelde dat de appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij in dwaling was gebracht. Haar bewijsaanbod, dat voornamelijk bestond uit haar eigen getuigenverklaring, werd als onvoldoende beschouwd. Het hof concludeerde dat de appellante, ondanks haar hoge leeftijd, in staat was om haar landbouwbedrijf te besturen en dat zij niet onkundig was van de pachtregelgeving. De vertrouwensband tussen de partijen en de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand kwam, waren niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van misbruik van omstandigheden.
Uiteindelijk werd het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 april 2015 bekrachtigd, waarbij de vorderingen van de appellante waren afgewezen. De appellante werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof benadrukte dat de appellante zelf verantwoordelijk was voor de gevolgen van haar beslissing om de pachtovereenkomst te ondertekenen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vernietiging van de overeenkomst rechtvaardigden.