ECLI:NL:GHARL:2017:2301

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
WAHV 200.186.248
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 14 augustus 2014 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd gekregen voor het niet volgen van de richting op een kruising, gepleegd op 28 maart 2012. De advocaat-generaal heeft echter besloten om de inleidende beschikking in te trekken, waardoor de betrokkene zijn doel met het hoger beroep heeft bereikt: de vernietiging van de beschikking. Hierdoor heeft de betrokkene geen belang meer bij een uitspraak op het hoger beroep, dat niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Daarnaast heeft de gemachtigde van de betrokkene verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en om een schadevergoeding voor immateriële schade, omdat de redelijke termijn van berechting volgens artikel 6 van het EVRM zou zijn overschreden. Het hof oordeelt dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, maar dat de hoogte van de sanctie niet leidt tot een schadevergoeding. De kosten van rechtsbijstand worden wel toegewezen, tot een bedrag van € 496,-. Het hof wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de sanctie onder de € 1000,- ligt en de overschrijding van de termijn niet leidt tot een schadevergoeding in dit geval.

Het hof beslist uiteindelijk dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, de advocaat-generaal wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.186.248
20 maart 2017
CJIB 161393476
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 14 augustus 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [plaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Bij brief van 17 november 2016 heeft de advocaat-generaal het hof bericht, dat is besloten om de inleidende beschikking met voormeld CJIB-nummer, waarbij aan de betrokkene een administratieve sanctie is opgelegd, in te trekken en dat de betrokkene hiervan in kennis is gesteld.
Bij brief van 18 november 2016 heeft de griffier van het hof de gemachtigde van de betrokkene verzocht aan het hof mede te delen of het hoger beroep wordt gehandhaafd alsmede of de betrokkene aanspraak wenst te maken op vergoeding van proceskosten.
Bij brief van 22 november 2016 heeft de gemachtigde van de betrokkene verzocht om een kostenvergoeding en verzocht om een vergoeding ter compensatie van immateriële schade.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld op de verzoeken te reageren. Bij brief van 5 december 2016 is van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van de reactie van de advocaat-generaal een nadere toelichting op de verzoeken in te dienen. Bij brief van 14 december 2016 is van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld op voormelde brief van de gemachtigde van de betrokkene te reageren, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd ter zake van “Op een kruising niet de richting volgen die het voorsorteervak aangeeft”, welke gedraging zou zijn verricht op 28 maart 2012 om 08:20 uur op de Cornelis Lelylaan te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De advocaat-generaal heeft besloten om voormelde beschikking in te trekken. Daarmee is bewerkstelligd, hetgeen de betrokkene met het hoger beroep beoogde te verkrijgen, te weten vernietiging van deze beschikking. Nu voorts voor de beoordeling van de door de gemachtigde ingediende verzoeken beoordeling van het hoger beroep niet nodig is, heeft de betrokkene geen belang meer bij een uitspraak op het hoger beroep. Derhalve dient het hoger beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. De gemachtigde van de betrokkene verzoekt om vergoeding van de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift bij het gerechtshof. Aan het indienen van ieder beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 496,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 496,- (= 2 x € 496,- x 0,5).
4. De gemachtigde heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn van berechting in deze zaak is overschreden. Hij betoogt dat daarmee artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. De gemachtigde verzoekt het hof gelet daarop een vergoeding toe te kennen van door de betrokkene geleden immateriële schade.
5. In navolging van bestendige rechtspraak van de hoogste bestuursrechters heeft het hof bij arrest van 3 maart 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:1777) geoordeeld dat sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting wanneer de procedure in eerste aanleg – inclusief het administratief beroep – langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. Voor het hoger beroep bedraagt de redelijke termijn van berechting eveneens ten hoogste twee jaar. Die termijn gaat in op het moment dat het rechtsmiddel is ingesteld. Bestraffende sancties hoger dan € 1000,- worden bij schending van de redelijke termijn in beginsel gematigd. Bij sancties onder de € 1000,-, zoals de onderhavige, wordt volstaan met de vaststelling dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
6. In deze zaak is in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn van berechting overschreden maar gelet op de hoogte van de sanctie kan met deze vaststelling worden volstaan. Het verzoek om toekenning van vergoeding van door de betrokkene geleden immateriële schade wordt daarom afgewezen.
7. Gelet op het voorgaande beslist het hof als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 496,- over te maken op [rekeningnummer] ten name van [gemachtigde] te [plaats] ;
wijst het verzoek om toekenning van vergoeding van door de betrokkene geleden immateriële schade af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.