ECLI:NL:GHARL:2017:2271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
200.200.368/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2008. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag in stand te houden, terwijl de moeder, verweerster, heeft verzocht om eenhoofdig gezag. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen beslissingen van belang over hun kind te nemen, wat heeft geleid tot een ernstig verstoorde verhouding tussen hen. De vader heeft psychische problemen en er zijn zorgen over zijn alcoholmisbruik, wat de communicatie en samenwerking met de moeder en de gezinsvoogd bemoeilijkt. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt. Daarnaast heeft het hof het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen, omdat omgang op dit moment te belastend is voor de minderjarige, die al trauma's heeft opgelopen door de strijd tussen de ouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 28 juni 2016 bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.200.368
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/164867 / FA RK 16-382)
beschikking van 14 maart 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de vader,
advocaat: mr. J.H. Heerebout te Nieuw-Vennep,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. A. Mulder te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Noord,
kantoorhoudende te Groningen,
verder te noemen:
de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 28 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de vader met productie(s), ingekomen op 27 september 2016;
- het verweerschrift van de moeder met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 6 oktober 2016;
- een brief van de GI van 1 december 2016;
- het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 14 april 2016;
- een journaalbericht van mr. Heerebout van 30 januari 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2017 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn mevrouw [C] en de heer [D] verschenen. De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is uitgenodigd voor de zitting maar niet verschenen. Mr. Mulder heeft haar pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2008 te [B] . De affectieve relatie van partijen is eind 2008 beëindigd.
Tot de bestreden beschikking hadden partijen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] . In de bestreden beschikking is dat gezamenlijke gezag beëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat
a. hij het gezag over [de minderjarige] zal behouden,
b. in het belang van het kind onderzoek zal worden gedaan door de meest gerede instantie naar de mogelijkheden en sociale en psychische situatie van de vader met als doel dat de omgang van de vader met het kind geleidelijk zal worden opgebouwd tot een normale en gebruikelijke omgang,
c. naar de vader en de moeder een persoonlijkheidsonderzoek wordt gedaan dat betrekking zal hebben of er contra-indicaties zijn voor omgang tussen de vader en het kind,
d. er onderzoek wordt gedaan naar de noodzaak van eenhoofdig gezag van de moeder in verhouding met de psychische problemen van het kind,
e. in het belang van het kind die beslissing zal worden genomen of onderzoek worden gedaan die het hof in het belang van het kind voorkomt.
4.2
De moeder en de GI kunnen zich vinden in de beslissing van de rechtbank.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders strijden over de vraag of het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] in stand dient te blijven of beëindigd dient te worden. Anders dan de vader, komt het hof op grond van het verhandelde ter zitting en de stukken tot het oordeel dat de in de bestreden beschikking uitgesproken beëindiging van het gezamenlijk gezag in stand dient te blijven. Het hof neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
5.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Niet in discussie is dat de verhoudingen tussen de ouders nadat zij samen met het ouderlijk gezag belast zijn, zijn gewijzigd.
5.4
Blijkens artikel 1:247 lid 1 van het BW omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van een ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind (zoals over de verblijfplaats, de school, medische zaken, geloofsbeleving, vrije tijdsbesteding) te nemen. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen door de gezaghebbende ouders samen genomen.
Voor gezamenlijke gezagsuitoefening is in het algemeen vereist dat de ouders in staat zijn samen te werken aan de wijze waarop dit gezamenlijk gezag vorm wordt gegeven en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
5.5
Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan dat er al vanaf ongeveer een half jaar na de geboorte van [de minderjarige] in mei 2008 sprake is van een ernstig verstoorde verhouding tussen de vader en de moeder. Er is tussen de ouders sprake van diskwalificeren, schelden en bedreigen. Volgens de vader verslechterde zijn psychische toestand door onmacht en verdriet, die hij bedekte met agressie, boosheid, drank en medicijnen om de pijn niet te voelen. Hij vindt dat meegewogen moet worden dat de situatie niet alleen aan hem toe te schrijven is maar dat de gedragingen van de moeder daaraan hebben bijgedragen, dan wel dat de rechtbank daar een onderzoek naar had moeten gelasten. Wat daar echter ook van zij, de vader geeft zelf aan dat er al jaren strijd is tussen hem en de moeder. Partijen versterken elkaar in hun negativiteit. De verklaring voor vaders gedrag neemt bovendien niet weg dat de impact daarvan op [de minderjarige] en de moeder groot is. Het geeft hen een gevoel van onveiligheid en stress.
Ondanks een traject [E] ( [E] ) en de sinds 2012 lopende ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is er geen verbetering in de communicatie tot stand gekomen. Bemiddeling van de gezinsvoogd(en) heeft (of: hebben) niet geholpen. De GI is ook meegetrokken in de strijd. Niet alleen de samenwerking tussen de ouders maar ook die tussen de GI en de vader is zeer moeizaam.
5.6
Het is de ouders niet gelukt om [de minderjarige] buiten hun strijd te houden en hem daarmee niet te belasten. Volgens [F] heeft de strijd tussen de ouders [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict gebracht. Hij vertoont daardoor gedragsproblemen dan wel risicogedrag. [de minderjarige] heeft een posttraumatische stress-stoornis en kenmerken van ADHD en Autisme Spectrum Stoornis. Vanwege de bedreiging in zijn ontwikkeling is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
5.7
Volgens de vader is er bij [de minderjarige] sprake van 'Parental Alienation Syndrome' (PAS), heeft de rechtbank niet gekeken naar het belang van [de minderjarige] om zich te identificeren met hem en had de rechtbank aldus kritischer moeten kijken naar de reden voor het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag. Het hof ziet geen aanwijzingen voor ouderverstoting. De gedragingen die daar volgens bijlage 4 van het beroepschrift van de vader bij zouden passen rijmen bijvoorbeeld niet met het feit dat uit het gesprek met [de minderjarige] tijdens het huisbezoek van de jeugdbeschermer op 1 december 2016 aan de hand van de 3 huizenmethode blijkt dat [de minderjarige] niet alleen de moeder als familie benoemt maar ook de vader en dat de vader ook in het leuke huis voor komt. Van haat en woede van [de minderjarige] naar de vader blijkt evenmin. Het hof onderschrijft dit standpunt van de vader dan ook niet.
5.8
Iedere beslissing over [de minderjarige] levert nieuwe strijd op, waardoor ook de nodige hulp aan [de minderjarige] belemmerd wordt. Zo is bijvoorbeeld niet weersproken dat de vader pas instemde met het onderzoek door [G] van [de minderjarige] na veel discussie. Voor [de minderjarige] die traumatische ervaringen heeft gehad, is EMDR-therapie geadviseerd, maar het heeft ook veel moeite gekost om de instemming van de vader hiervoor te verkrijgen.
5.9
Het handelen van de vader, ook als dat is ingegeven door onmacht en verdriet, heeft in het verleden al voor problemen voor [de minderjarige] gezorgd en zal dat naar verwachting bij instandhouding van het gezamenlijk ouderlijk gezag in de toekomst ook doen.
5.1
Aldus acht het hof partijen niet in staat om samen in overleg beslissingen van enig belang over [de minderjarige] te nemen, en moet worden aangenomen dat er thans geen basis is voor het door de ouders gezamenlijk uitoefenen van het gezag over de minderjarige. Het hof heeft geen reden om te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Dat alleen al maakt dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten, wordt toegewezen. Het argument van de vader dat niet aangetoond is dat er causaal verband is tussen het bestaan van het gezamenlijk gezag en de klachten van [de minderjarige] , behoeft dan ook geen verdere bespreking.
5.11
Het hof zal daarom het eenhoofdig gezag van de moeder in stand laten en de beschikking van de rechtbank van 28 juni 2016 in zoverre bekrachtigen.
5.12
De vader heeft voorts in hoger beroep verzocht om onderzoek te laten doen naar zijn mogelijkheden en situatie met als doel dat de omgang tussen hem en [de minderjarige] wordt begeleid en opgebouwd naar een weekend per zes weken plus de helft van de vakanties. Deze regeling heeft de vader ook in eerste aanleg als tegenverzoek verzocht. De moeder is het daar niet mee eens.
5.13
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder, gewaarborgd door artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan het verzoek van de niet met het gezag belaste ouder tot vaststelling van een omgangsregeling met het kind afwijzen dan wel het recht op omgang ontzeggen uitsluitend op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden, te weten indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.14
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat omgang met de vader op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Op grond daarvan dient het verzoek van de vader tot het vaststellen van de omgangsregeling als genoemd te worden afgewezen. Het hof neemt daarbij het onder 5.5 tot en met 5.8 overwogene in aanmerking en overweegt voorts het volgende.
5.15
Het hof acht omgang met de vader op dit moment te belastend voor [de minderjarige] . Niet bestreden is dat [de minderjarige] trauma's heeft opgelopen en dat de strijd tussen de ouders bij hem schade heeft aangericht. [de minderjarige] is kwetsbaar en het is voor hem extra belangrijk dat de ouder(s) hun gedrag en communicatie (kunnen) afstemmen op [de minderjarige] en wat hij nodig heeft. Dat de vader dat kan en doet, is niet gebleken. De vader heeft niet aangetoond dat hij zijn (persoonlijke) problematiek inmiddels zodanig onder controle heeft dat hij in staat is om zijn negatieve gevoelens richting moeder te beheersen, doordat hij bijvoorbeeld succesvol hulp van professionele zijde heeft gezocht. Vanaf medio 2015 heeft de vader weliswaar een behandeling in verband met alcoholmisbruik ondergaan, maar daarmee is zijn strijd nog niet verminderd. De vader heeft daarna niet de samenwerking met de gezinsvoogd gezocht maar die juist bedreigd en beledigd. Voorts stelt de vader in deze procedure dat er sprake is van het ouderverstotingssyndroom oftewel PAS en wijt hij dat aan de moeder. Daarnaast zijn er nog steeds zorgen over het alcoholmisbruik van de vader. Gebleken is dat de vader onder invloed van alcohol, eind 2015 bij een reanimatie van zijn moeder, de opgeroepen hulpdiensten ernstig in de uitoefening van hun taken heeft gehinderd.
In het kort gedingvonnis van 23 december 2014 is de instemming van de vader met een tijdelijke schorsing van de omgangregeling met [de minderjarige] vastgelegd. Sindsdien heeft er geen omgang plaatsgevonden. Het hof constateert dat de relatie tussen de vader en de gezinsvoogd moeizaam is, waardoor de ondertoezichtstelling, die mede gericht is geweest op het (begeleiden van het) contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] , niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
De GI wil alvorens te bezien of er een basis kan ontstaan voor een omgangsregeling en of door de vader op een voor [de minderjarige] veilige en passende wijze contact kan worden gelegd, inzicht in het (reeds afgenomen) psychologische onderzoek van de vader en een veiligheidsplan. De vader heeft tot aan de zitting van het hof steeds geweigerd dat onderzoek over te leggen. Eerst ter zitting van het hof is door de advocaat van de vader aangegeven dat hij zijn persoonlijkheidsonderzoek wil overhandigen. Het hof heeft het in strijd met een goede procesorde geacht dat de vader ter zitting alsnog de resultaten van dat onderzoek in het geding zou brengen, nu hij die resultaten al ruim een jaar heeft en ruim voor de termijn van 10 dagen voor de zitting heeft kunnen inbrengen, en de moeder en de GI daar nog geen kennis van hebben kunnen nemen en zich niet op een reactie of verweer hebben kunnen voorbereiden. Het staat de vader evenwel vrij het stuk alsnog aan de GI te verstrekken.
Het hof is aldus van oordeel dat de veiligheid van [de minderjarige] tijdens omgang met zijn vader op dit moment onvoldoende is gegarandeerd.
5.16
Dat laat evenwel onverlet dat in zijn algemeenheid contact tussen een ouder en kind wenselijk is, ook na een gezagsbeëindiging. De huidige beëindiging van het gezag van de vader kan mogelijk (enige) rust brengen en ruimte gaan bieden om te werken aan contactherstel, juist nu de vader bereid is zijn persoonlijkheidsonderzoek aan de GI te geven. Het hof vertrouwt erop dat de GI daarmee aan de slag gaat in het kader van de lopende ondertoezichtstelling. Het hof begrijpt dat de GI beoogt te onderzoeken of en hoe op een voor [de minderjarige] veilige en verantwoorde wijze toegewerkt kan worden naar het opstarten van contact tussen de vader en [de minderjarige] en dat de GI nogmaals wil proberen met de vader daarover in gesprek te gaan. Of dat tot resultaat gaat leiden, kan nog niet worden beoordeeld. Het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling dient dan ook te worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 28 juni 2016;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, Z.J. Oosting en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 14 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.