Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
14 maart 2017
[Z](hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 580.000
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
14 maart 2017.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de eigenwoningreserve van belanghebbende, die in geschil was met de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak is ontstaan na een beschikking van de Inspecteur waarin de eigenwoningreserve van belanghebbende op € 155.000 werd vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende werd dit bedrag verlaagd tot € 101.325. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en stelde de eigenwoningreserve op nihil vast. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 1 februari 2017 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende en de Inspecteur hun standpunten toelichtten. Belanghebbende stelde dat de rechtbank terecht de eigenwoningreserve op nihil had gesteld, terwijl de Inspecteur betoogde dat de eigenwoningreserve op basis van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) moest worden vastgesteld op basis van de feitelijke gerechtigdheid tot het vervreemdingssaldo van de woning. Het Hof oordeelde dat de eigenwoningregeling op individueel niveau moet worden toegepast en dat de eigenwoningreserve van belanghebbende op nihil moest worden vastgesteld, omdat zijn eigenwoningschuld hoger was dan zijn aandeel in de waarde van de woning.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding af, omdat hij geen schade had aangetoond. De proceskosten van belanghebbende werden door het Hof toegewezen aan de Inspecteur, die in de kosten werd veroordeeld tot een bedrag van € 310. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.