ECLI:NL:GHARL:2017:210

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
16 januari 2017
Zaaknummer
200.178.394/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van wijziging van alimentatieverplichtingen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van alimentatieverplichtingen. De verzoeker, aangeduid als de man, heeft verzocht om een wijziging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen, alsook de bijdrage in de kosten van levensonderhoud. Het hof heeft in zijn beschikking van 7 juli 2016 reeds geoordeeld dat het niet in staat was om vast te stellen of het inkomen van de man (blijvend) is afgenomen, en of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. De man werd in de gelegenheid gesteld om zijn inkomenspositie nader te onderbouwen door relevante financiële stukken aan te leveren.

Bij de beoordeling van de ingediende stukken heeft het hof vastgesteld dat de man niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. Ondanks het indienen van diverse financiële documenten, bleef het hof met veel vragen zitten over de werkelijke inkomsten en vermogenspositie van de man. De man heeft geen volledige inzage gegeven in zijn inkomsten en vermogen in de afgelopen jaren, waardoor het hof niet in staat was om te beoordelen of er sprake was van een terugval in inkomsten ten opzichte van eerdere jaren. De stukken die de man heeft ingediend, waaronder loonstroken en jaaropgaven, waren onvoldoende om een duidelijk beeld te krijgen van zijn financiële situatie.

Uiteindelijk heeft het hof geconcludeerd dat de man niet heeft voldaan aan zijn bewijslast en dat er geen grond is voor een wijziging van de alimentatieverplichtingen. Het verzoek van de man tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen werd afgewezen, en het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en volledige inzage in financiële zaken bij het verzoeken om wijziging van alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.178.394/01
(zaaknummer rechtbank C/17/137056 / FA RK 14-1519)
beschikking van 10 januari 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A. Buijs te Heerenveen,
en

1.[de vrouw] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.A.K. van Eck te Groningen,
2. [de zoon]voor de periode na het bereiken van de 18-jarige leeftijd),
wonende te [B] ,
verder te noemen: [de zoon] ,
advocaat: mr. P.A.K. van Eck te Groningen,
3. [de dochter]voor de periode na het bereiken van de 18-jarige leeftijd),
wonende te [B] ,
verder te noemen: [de dochter] ,
advocaat: mr. P.A.K. van Eck te Groningen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 7 juli 2016 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Buijs van 27 juli 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Eck van 23 augustus 2016 met productie(s).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
7 juli 2016, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof geoordeeld dat het hof niet in staat was om vast te stellen of het inkomen van de man (blijvend) is afgenomen en of er derhalve sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om zijn inkomenspositie nader te onderbouwen door in ieder geval zijn jaaropgave(n) 2015, de omzetaangiftes over 2015/2016, de verstuurde facturen over 2016 voor zover niet opgenomen in de aangiften omzetbelasting 2016, de aangifte Inkomstenbelasting 2015 voor zover (in concept) gereed en alle andere relevante financiële stukken in het geding te brengen die inzicht (kunnen) geven in de inkomsten van de man.
2.3
De man heeft bij journaalbericht van 27 juli 2016 een groot aantal financiële stukken in het geding gebracht. De vrouw heeft hierop gereageerd bij journaalbericht van
23 augustus 2016 en heeft een afdruk van het LinkedIn profiel van de man in het geding gebracht.
2.4
Het hof is ook aan de hand van de door de man in tweede instantie in het geding gebrachte financiële bescheiden niet in staat te beoordelen of er op het punt van het inkomen en vermogen van de man sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als hiervoor bedoeld nu de man, evenals in een eerdere procedure en in eerste aanleg, geen volledige inzage heeft gegeven in zijn inkomsten en vermogen in de afgelopen jaren. De door de man in het geding gebrachte stukken zijn naar het oordeel nog steeds onvoldoende om de financiële positie van de man te kunnen beoordelen. De man heeft niet genoegzaam met stukken onderbouwd wat zijn inkomsten zijn geweest in de jaren 2015 en 2016, zodat het hof niet in staat is om te beoordelen of er sprake is van een terugval in inkomsten ten opzichte van 2009. De stukken die de man wel in het geding heeft gebracht roepen vele vragen op die onbeantwoord blijven, nu de man geen toelichting heeft gegeven op de stukken. Zo blijkt uit de loonstrook van de man van [C] BV van december 2015 dat er in 2015 sprake was van een fulltime functie van de man tegen in ieder geval een jaarloon van € 18.000,-. Per saldo heeft de man volgens de jaaropgaaf echter maar € 2.088,- uitbetaald gekregen, wat zou betekenen dat hij een vordering op de BV heeft. De man heeft nagelaten toe te lichten waarom hij heeft afgezien van invordering van dit bedrag. In 2016 is de aanstelling van de man gewijzigd van een fulltime aanstelling naar een aanstelling voor 10 uur in de week. De man heeft ter zitting van het hof juist verklaard dat hij vanuit [C] BV tot mei 2016 tijdelijk werk voor [D] zou verrichten. Waarom is zijn aanstelling dan gewijzigd? Volgens het LinkedIn profiel van de man werkt hij daarnaast sinds februari 2016 als parttime freelance werknemer bij [E] en zou hij eigenaar zijn van [F] . Dit lijkt ook correct te zijn nu er zich bij productie 24 een tweetal facturen bevindt waarop naast de naam [C] Bv ook de naam [F] staat vermeld. De man heeft echter nagelaten toe te lichten hoe [F] zich verhoudt tot de overige ondernemingen en/of welke inkomsten hij genereert uit [F] . Evenmin heeft hij melding gemaakt over inkomsten uit zijn parttime werkzaamheden bij [E] . Voorts blijkt uit de financiële stukken die de man in het geding heeft gebracht dat hij in 2015 niet heeft hoeven in te teren op zijn vermogen van € 3.390,- per 1 januari 2015. Het is zelfs iets toegenomen tot € 3.456,- op 31 december 2015.
De schuld van de man bij de ABN AMRO (een flexibel krediet met nummer [00000] ) is in 2015 volgens de IB aangifte van de man afgenomen van € 24.646,- tot
€ 23.336,-. En per 13 juli 2016 staat hier nog een bedrag van € 19.343,65 van open.
De rekening-courant van [C] BV (productie 14, 15, 25 en 26) laat per
31 december 2013 een vordering op de directie/de man zien van € 8.542,-. Per
31 december 2014 is deze vordering nihil en ontstaat een schuld van de BV aan de man van € 3.152,-. Per 31 december 2015 loopt de schuld van de BV aan de man op naar
€ 10.333,-. Gelet op de deplorabele toestand waarin de man volgens eigen zeggen zou verkeren verbaast het het hof dat zijn tegoeden/vorderingen zijn toegenomen en zijn schulden zijn afgenomen. De man heeft nagelaten hier een verklaring voor te geven.
2.5
De man heeft naar het oordeel van het hof dan ook niet voldaan aan zijn (zware) stel- en bewijsplicht. Het hof is om bovenstaande redenen niet in staat te beoordelen wat het inkomen en vermogen van de man over de afgelopen jaren is geweest en hoe deze inkomsten zich verhouden tot het inkomen van de man in 2009. Het hof is niet in staat te beoordelen of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van de man tot wijziging van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen van partijen te worden afgewezen.
2.6
Nu er geen grond is voor een wijziging van de door de man aan de vrouw/kinderen te betalen bijdrage, komt het hof niet toe aan een bespreking van hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de man. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
15 juli 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en A.H. Garos, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 10 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.