In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, had samen met de moeder het ouderlijk gezag over hun kind, dat sinds 2013 onder toezicht was gesteld en sinds 2014 in een pleeggezin woonde. De rechtbank had op 29 juni 2016 het ouderlijk gezag van beide ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd benoemd. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, maar het hof oordeelde dat er geen perspectief meer was op terugkeer van het kind bij de vader zonder ondertoezichtstelling. Het hof benadrukte dat de belangen van het kind voorop staan en dat het in het belang van het kind is dat hij in het pleeggezin blijft opgroeien. De vader erkende ter zitting dat hij niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af. Het hof benadrukte dat de beëindiging van het gezag niet betekent dat de vader geen rol meer speelt in het leven van het kind, en dat hij recht heeft op contact met zijn kind.