ECLI:NL:GHARL:2017:1848

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
16/00629
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid door termijnoverschrijding na overlijden van vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep was gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 18 februari 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende over het jaar 2007. Belanghebbende had de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente aangevochten, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Belanghebbende stelde op 3 juni 2016 hoger beroep in, maar dit werd pas op 9 juni 2016 ingediend, wat na de wettelijke termijn van zes weken was.

Het geschil draaide om de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar was, gezien het feit dat belanghebbende zijn vader op 17 januari 2016 had verloren. Het Hof oordeelde dat de omstandigheden rondom het overlijden van de vader van belanghebbende niet voldoende waren om te concluderen dat hij niet in staat was om tijdig hoger beroep in te stellen. Het Hof wees erop dat belanghebbende op 4 februari 2016 nog in staat was om de zitting bij de rechtbank bij te wonen en dat hij geen maatregelen had getroffen om tijdig een rechtsmiddel aan te wenden.

Uiteindelijk concludeerde het Hof dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege de termijnoverschrijding. De proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00629
uitspraakdatum:
7 maart 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (Ov.) (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2016, nummer AWB 15/4740, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.117. Daarbij is een bedrag van € 1.722 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 juni 2015 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 18 februari 2016 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 juni 2016, ingekomen bij het Hof op 9 juni 2016, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door mr. [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C] .
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Een afschrift van de uitspraak van de Rechtbank is op 18 februari 2016 aangetekend verzonden aan belanghebbendes woonadres [a-straat] 4 te [Z] (Ov.)
2.2.
Blijkens een aantekening op de enveloppe is het aangetekende poststuk op 20 februari 2016 aangeboden. Het poststuk is niet in ontvangst genomen.
2.3.
Blijkens de gegevens van TNT post (‘track and trace’) is het poststuk op 24 februari 2016 om 11:55 uur afgehaald bij het postagentschap aan de [b-straat] 8 te [Z] (Ov.). Voor ontvangst van de zending is getekend.

3.Geschil

In geschil is of het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende betoogt dat op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een niet-ontvankelijkverklaring achterwege moet blijven. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

4.Overwegingen

4.1.
De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift tegen een uitspraak van een rechtbank bedraagt zes weken (artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:7 Awb).
4.2.
De termijn voor het instellen van hoger beroep vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de rechtbank, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:8 Awb en artikel 26c Algemene wet inzake inzake rijksbelastingen).
4.3.
De uitspraak van de Rechtbank is gedagtekend op 18 februari 2016 en is op dezelfde dag aangetekend verzonden. De hogerberoepstermijn eindigt dan op 31 maart 2016. Het hogerberoepschrift van belanghebbende, gedagtekend 3 juni 2016, is ingekomen op 9 juni 2016. Het hogerberoepschrift is mitsdien niet voor het einde van de termijn ingediend.
4.4.
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend hogerberoepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:11 Awb).
4.5.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zijn vader op 17 januari 2016 is overleden, dat naast het gebruikelijke rouwproces ook een klachtenprocedure is gestart tegen de behandelend arts en een procedure bij een medisch tuchtcollege, en dat daardoor de termijn voor hoger beroep volledig aan hem is voorbijgegaan.
4.6.
Het Hof is van oordeel dat deze omstandigheden op zichzelf bezien onvoldoende zijn om te concluderen dat sprake is geweest van een zodanige psychische belasting bij belanghebbende dat hij niet in staat moest worden geacht tijdig hoger beroep in te stellen. Het Hof heeft daarnaast vastgesteld dat belanghebbende op 4 februari 2016 ter zitting van de Rechtbank is verschenen, dat op deze zitting de zaak inhoudelijk met belanghebbende is behandeld, dat de rechter na sluiting van het onderzoek heeft medegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zou worden gedaan en dat de uitspraak op 24 februari 2016 door belanghebbende in ontvangst is genomen. Zonder nadere toelichting, die belanghebbende niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat belanghebbende tweeënhalve week na het overlijden van zijn vader wel in staat is geweest de mondelinge behandeling bij de Rechtbank bij te wonen, en dat hij tweeënhalve maand na het overlijden niet in staat zou zijn geweest een pro forma hogerberoepschrift in te dienen tegen de uitspraak van de Rechtbank. Bovendien had het op de weg van belanghebbende gelegen om maatregelen te treffen met betrekking tot het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de uitspraak van de Rechtbank, bijvoorbeeld door het inschakelen van een gemachtigde, voor zover hij daartoe vanwege de in 4.5 genoemde omstandigheden niet in staat zou zijn. Omdat hij dit heeft nagelaten, is de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar.
Slotsom
Gelet op het vorenstaande dient het hoger beroep vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. N. Djebali, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2017.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 7 maart 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.