ECLI:NL:GHARL:2017:1822

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16/00205 t/m 16/00208
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zelfstandigenaftrek met betrekking tot een recreatiepark

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2016. De rechtbank had de bezwaren van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2006, 2010 en 2011 ongegrond verklaard. Belanghebbende, die arbeidsongeschikt is en een WAO-uitkering ontvangt, heeft samen met haar echtgenoot een stacaravanpark in Duitsland gekocht. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft vastgesteld dat belanghebbende niet voldoet aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek, wat leidde tot de navorderingsaanslagen. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de werkzaamheden die belanghebbende heeft verricht voor het park en haar gezondheidsstatus. Het Hof oordeelt dat belanghebbende aan het urencriterium voldoet, en vernietigt de navorderingsaanslagen en de herziening van de beschikking verzamelinkomen. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, en de kosten van de procedure worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/00205 tot en met 16/00208
uitspraakdatum: 7 maart 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2016, nummers AWB 15/3224, 15/3225, 15/3227 en 15/3228, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2006, 2010 en 2011 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij beschikking het verzamelinkomen voor de IB/PVV voor het jaar 2009 vastgesteld op € 3.276.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voorheen als lerares speciaal basisonderwijs gewerkt, maar heeft haar werkzaamheden moeten staken vanwege arbeidsongeschiktheid. Zij is voor 50% arbeidsongeschikt verklaard. Belanghebbende ontvangt in de onderhavige jaren een WAO-uitkering. Belanghebbende heeft ernstige hoofdpijnklachten. Als belanghebbende regelmatig rust neemt en haar werkzaamheden flexibel kan inrichten kan zij, mede dankzij medicijngebruik, de klachten verminderen.
2.2.
Belanghebbende heeft begin 2009 samen met haar echtgenoot een stacaravanpark in [A] (Duitsland) gekocht genaamd [B] (hierna: het park). Het park omvat onder meer twintig stacaravans, drie kampeerplaatsen, een blokhut met diverse recreatieve voorzieningen, een sanitairgebouw, jeu de boulesbanen, speeltuintjes en een receptie.
2.3.
Het park is geopend van half april tot eind september. Gedurende deze periode hebben belanghebbende en haar echtgenoot in een stacaravan bij de ingang van het park gewoond. Buiten deze periode heeft het echtpaar in hun woning in [Z] gewoond, heeft belanghebbendes echtgenoot een klusbedrijf uitgeoefend en heeft belanghebbende een aantal uren per week arbeid verricht voor [C] . Bij [C] hebben haar werkzaamheden bestaan uit het bieden van ondersteuning voor gezinnen met een kind met een verstandelijke beperking. In de jaren 2009 tot en met 2011 heeft belanghebbende voorts ongeveer drie uren per week arbeid verricht voor de [D] , is zij eenmalig ingevallen op een school en heeft zij het weekendverblijf van een kind met een persoonsgebonden budget verzorgd.
2.4.
Belanghebbendes echtgenoot heeft zich op het park beziggehouden met de schoonmaakwerkzaamheden en het onderhoud van het terrein, de stacaravans en de voorzieningen. Belanghebbende heeft gesteld de volgende werkzaamheden te hebben verricht:
buiten het vakantieseizoen
“Opstarten = klusweekend + opruimwerkzaamheden
Gordijnen + lakenpakketten wassen/strijken
Bezoek aan Jeu de Boulesleiding en verenigingen
Bezoek aan het park / onderhoud / blad ruimen
Inkopen winkels + internetbestellingen
Website/prijslijsten/foto’s/andere reserveringmakers
boekhouding maand/jaar + bezoek/overleg boekhouders
Drukwerk maken/bestellen/adresseren/versturen
Reserveringen maken/noteren + controle betalingen
Inventaris tellen/aanvullen
Emails/telefoontjes/post beantwoorden”
tijdens het vakantieseizoen
“Reserveringen maken/noteren + controle betalingen
Voorbereiding BTW-aangifte maand/jaar + bezoek/overleg accountant [E] (NL) en boekhouder [F] (DL)
Stacaravans in orde maken + nacontroles
Wasgoed + strijkgoed
Ontbijtbuffetten + BBQ’s
Inkopen winkels + internetbestellingen
Drankjes / ijsjes verkoop
Schriftelijk werk: emails/post/facturen betalen
Ontvangen van gasten
Planten verzorgen
Groepsvakanties: ontvangst + koffie/thee
Telefoontjes beantwoorden
Opruimwerkzaamheden
(…)
Gastencontacten – calamiteiten – park openen + afsluitronde – wachttijd gasten aankomst- en vertrektijden”
2.5.
In het jaar 2015 heeft belanghebbende de gewerkte uren bijgehouden. Daarnaast heeft zij voor de betreffende jaren een overzicht gemaakt van het aantal wisselingen, het aantal wisseldagen, het aantal gasten en het aantal overnachtingen. Tevens heeft zij een overzicht gemaakt van de in 2009 tot en met 2011 met de auto verreden kilometers ten behoeve van haar onderneming. Mede aan de hand van deze gegevens heeft zij de gewerkte uren in 2009, 2010 en 2011 berekend op 350 uren buiten het seizoen en ongeveer 900 uren in het seizoen.
2.6.
Belanghebbende heeft in haar aangiften IB/PVV over de jaren 2009, 2010 en 2011 een winst uit onderneming voor ondernemersaftrek aangegeven van respectievelijk negatief € 6.566, negatief 4.698 en nihil. In latere jaren heeft belanghebbende, mede door een stijging van de omzet, een redelijke winst uit onderneming behaald.
2.7.
De Inspecteur heeft op 24 september 2014 een boekenonderzoek bij belanghebbende en haar echtgenoot ingesteld. In het verslag van een gesprek tussen partijen op 24 september 2014 is opgenomen dat belanghebbende heeft verklaard dat zij als ze zich goed voelt ongeveer 20 uren per week werkt en in minder goede weken ongeveer 12 tot 16 uren per week. De bevindingen van het onderzoek heeft de Inspecteur neergelegd in een rapport van 5 november 2014. De Inspecteur heeft geconcludeerd dat belanghebbende niet aan het urencriterium voldoet en om die reden geen recht heeft op zelfstandigen- en startersaftrek.
2.8.
Bij de aanslag IB/PVV 2009 heeft de Inspecteur het verzamelinkomen vastgesteld op € 5.767 negatief en het ondernemingsverlies bij beschikking vastgesteld op € 5.767. In de onder 1.2 genoemde beschikking heeft hij het verzamelinkomen herzien en deze vastgesteld op € 3.276.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende heeft voldaan aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet IB 2001. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur beantwoordt deze ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Navorderingsaanslag IB/PVV 2006
4.1.
Het in de artikelen 3.148 tot en met 3.153 van de Wet IB 2001 neergelegde systeem van verrekening van verliezen impliceert dat verrekening van een eenmaal bij beschikking vastgesteld verlies zonder een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 3.151, vierde lid, van de Wet IB 2001 niet door middel van navordering ongedaan kan worden gemaakt (vergelijk HR 1 april 2005, nr. 40.321, ECLI:NL:HR:2005:AR6000).
4.2.
De Inspecteur heeft in 2009 bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV een verlies uit werk en woning bij beschikking vastgesteld. Nadien wil hij het inkomen verhogen met de in zijn ogen ten onrechte in aanmerking genomen zelfstandigen- en startersaftrek. Ondanks dat het Hof de Inspecteur daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, heeft hij geen verliesherzieningsbeschikking overgelegd. De Inspecteur verwijst naar de beschikking verzamelinkomen IB/PVV 2009. Uit deze beschikking blijkt op geen enkele wijze dat het ondernemingsverlies is herzien. Naar het oordeel van het Hof is deze beschikking verzamelinkomen daarom niet aan te merken als een verliesherzieningsbeschikking.
4.3.
Nu de Inspecteur geen verliesherzieningsbeschikking heeft vastgesteld moet hierom al de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 worden vernietigd.
Urencriterium
4.4.
Ingevolge 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001 geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.
4.5.
Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was, wordt ingevolge artikel 3.6 van de Wet IB 2001 onder het urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
4.6.
Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (HR 14 maart 2003, nr. 37.975, ECLI:NL:HR:2003:AF5827).
4.7.
De bewijslast met betrekking tot belanghebbendes stelling dat zij ten minste 1225 uren aan haar onderneming heeft besteed, berust bij belanghebbende. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van haar.
4.8.
Belanghebbende stelt dat zij aan het urencriterium voldoet. Hiervoor draagt zij onder meer de onder 2.4 en 2.5 genoemde overzichten aan, tezamen met een gemotiveerde toelichting van de gewerkte uren. Ter zitting heeft ze toegelicht dat zij en haar echtgenoot gedurende de 23 weken per jaar dat het park open is, op het park wonen. In die periode zijn zij enkel met het park en de gasten bezig. Belanghebbende geeft aan dat zij ook in haar stacaravan benaderd wordt door gasten, dat zij meer dan de helft van de afsluitrondes loopt, dat zij weliswaar geen schoonmaakwerkzaamheden kan doen, maar wel de eindcontrole van de schoonmaakwerkzaamheden op zich neemt. Verder heeft zij een nadere toelichting op haar gezondheidstoestand gegeven, waaruit volgt dat zij met voldoende rustpauzes en het vermijden van stress in staat is haar werkzaamheden op het park te verrichten.
4.9.
De Inspecteur heeft hiertegen ingebracht dat hij het aantal gewerkte uren niet kan controleren, dat in het overzicht van reserveringen niet alle in- en uitboekingen goed zijn verwerkt, dat belanghebbende vanwege haar arbeidsongeschiktheid niet in staat is meer dan 50% te werken en dat zij bij de controle heeft opgegeven maximaal 20 uren per week te werken.
4.10.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende aan de hand van de hiervoor onder 2.4 en 2.5 geschetste stukken en haar geloofwaardige verklaringen aannemelijk heeft gemaakt, dat zij in de jaren 2009, 2010 en 2011 meer dan 1225 uren aan werkzaamheden voor haar onderneming heeft besteed. Uit de stukken volgt dat de onderneming gedurende het vakantieseizoen de hele week open is en dat over de gehele dag verspreid werkzaamheden moeten worden verricht die alle door belanghebbende en haar echtgenoot zijn verricht. Doordat belanghebbende op het park woont vloeien privé en zakelijke tijd in elkaar over, waardoor het inschatten van het aantal voor de onderneming gewerkte uren en privé-uren – waaronder wachttijden – moeilijk is. Het Hof neemt voorts in aanmerking dat belanghebbende de onderneming begin 2009 is gestart, dat belanghebbende en haar echtgenoot geen ervaring hebben in het opzetten van een park en dat zij veel tijd hebben moeten investeren in het opbouwen van relaties in Nederland en Duitsland. De inspanningen van belanghebbende en haar echtgenoot in de jaren 2009, 2010 en 2011 hebben in de latere jaren geleid tot een positief resultaat van hun onderneming. Dat er in de onder 2.5 geschetste stukken enige onjuistheden zijn opgetreden, doet hieraan niet af, nu deze onjuistheden niet noodzakelijkerwijs tot een lager aantal gewerkte uren leiden en evenmin van een dusdanige omvang zijn dat de stukken niet langer de berekening van de gewerkte uren kunnen steunen.
4.11.
Belanghebbende heeft aan het urencriterium voldaan en daarom terecht de zelfstandigenaftrek en startersaftrek toegepast. Er is geen reden tot navordering of, zoals de Inspecteur voor het jaar 2009 heeft gedaan, het bij beschikking herzien van het verzamelinkomen. Daargelaten of en onder welke voorwaarden het nemen van een dergelijke herzieningsbeschikking is toegestaan, zal het Hof de onder 1.2 genoemde beschikking verzamelinkomen 2009 vernietigen, nu door het oordeel van het Hof de grond tot herziening is komen te vervallen.
4.12.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de heffingsrente die bij de navorderingsaanslagen bij beschikking zijn vastgesteld. Nu de navorderingsaanslagen vernietigd zullen worden, zullen deze beschikkingen eveneens vernietigd worden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 553,50 voor de kosten in de bezwaarfase (1,5 punt (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1 (gewicht)  factor 1,5 (samenhangende zaken)  € 246 ).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV 2006, 2010 en 2011,
– vernietigt de herziening van de beschikking verzamelinkomen IB/PVV 2009,
– vernietigt de beschikkingen heffingsrente en vaststelling verzamelinkomen en
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 553,50,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 7 maart 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 7 maart 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.