ECLI:NL:GHARL:2017:1816

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
200.198.994/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mentorschap en afwijking van wettelijke voorkeur bij benoeming van een mentor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de benoeming van een mentor voor een betrokkene die lijdt aan gevorderde dementie. De echtgenote van de betrokkene, verzoekster in hoger beroep, heeft de kantonrechter verzocht om het mentorschap op te heffen en haarzelf of haar broer als mentor aan te stellen. De dochter van de betrokkene heeft het hof verzocht om de bestreden beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 juli 2016, bekrachtigd, waarbij de heer [de mentor] als onafhankelijke derde tot mentor is benoemd. Het hof oordeelt dat, hoewel de echtgenote bij voorkeur als mentor benoemd zou moeten worden, er gegronde redenen zijn om van deze wettelijke voorkeur af te wijken. De complexe familieverhoudingen en het gebrek aan communicatie tussen de echtgenote, dochter en zoon van de betrokkene maken het noodzakelijk dat een onafhankelijke derde de belangen van de betrokkene behartigt. Het hof concludeert dat de benoeming van de heer [de mentor] als mentor in het belang van de betrokkene is, en dat de belangen van de betrokkene op goede wijze worden behartigd. De beslissing van het hof is genomen op 2 maart 2017 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.198.994/01
(zaaknummer rechtbank 4653920 VT VERZ 15-283)
beschikking van 2 maart 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de echtgenote,
advocaat: mr. M. Gonera-Alta te Hoogeveen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de betrokkene] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de betrokkene;

2.[de dochter] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de dochter,
advocaat: mr. W.J.A. van Es te Meppel;

3.[de zoon] ,

wonende te [C] ,
verder te noemen: de zoon;

4.[de mentor] ,

verbonden aan [D] ,
kantoorhoudend te [E] ,
verder te noemen: de mentor;
5. [de bewindvoerder],
werkzaam bij de [F] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 september 2016;
- een journaalbericht van mr. Gonera-Alta van 24 januari 2017 met productie(s), waaronder een aanvullend althans gewijzigd verzoek in hoger beroep, ingekomen op 24 januari 2017;
- het verweerschrift van de dochter, ingekomen op 8 november 2016;
- een journaalbericht van mr. Van Es van 2 februari 2017 met productie(s)
- een faxbericht van mr. Van Es van 6 februari 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 februari 2017 plaatsgevonden. De echtgenote is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Voorts zijn verschenen de dochter, bijgestaan door haar advocaat, de mentor en de bewindvoerder.

3.De vaststaande feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1946.
3.2
Bij inleidend verzoek, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 26 november 2015, heeft de dochter de kantonrechter, voor zover hier van belang, verzocht om een onafhankelijke derde als mentor te benoemen over de betrokkene.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, een mentorschap over de betrokkene ingesteld en [de mentor] , verbonden aan [D] , tot mentor benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is primair het mentorschap over de betrokkene en subsidiair de persoon van de mentor over de betrokkene.
4.2
De echtgenote verzoekt het hof na schriftelijke wijziging van haar verzoek op 24 januari 2017, de bestreden beschikking te vernietigen en:
- primair het mentorschap op te heffen;
- subsidiair de echtgenote als mentor aan te stellen;
- meer subsidiair: de heer [G] , broer en vertrouwenspersoon van de echtgenote, als mentor aan te stellen,
althans een zodanige andere beslissing ten aanzien van de persoon van de mentor te nemen als het hof zal vermenen te behoren, één en ander voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
De dochter heeft het hof verzocht het beroepschrift van de echtgenote ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing* Het mentorschap en de persoon van de mentor

5.1
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
5.2
Uit de overgelegde stukken, waaronder de brief van [H] van 8 juni 2016, komt naar voren, hetgeen door de echtgenote ook niet is betwist, dat de betrokkene lijdt aan een gevorderde dementie met ernstige stoornissen in geheugen, oriëntatie, spraak, taal en uitvoerende functies. Hij heeft intensieve zorg en begeleiding nodig, waarbij communicatie via gesproken taal niet meer volstaat. Het hof is van oordeel dat gelet hierop voldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand duurzaam niet meer in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Dat de echtgenote deze belangen van niet-vermogensrechtelijke aard wél behoorlijk voor de betrokkene zou kunnen waarnemen en een mentorschap geen toegevoegde waarde heeft, zoals zij stelt, maakt op zichzelf niet dat geen mentorschap behoeft te worden ingesteld. Het hof zal daarover onder 5.4 verder oordelen.
5.3
Op grond van artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 2 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel de andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
5.4
Nu in casu van een uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene voor de persoon van de mentor niet is gebleken, wordt ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW bij voorkeur de echtgenote tot mentor over de betrokkene benoemd. Het hof ziet echter onder de omstandigheden zoals die blijken uit het dossier aanleiding om af te wijken van deze wettelijke voorkeur. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat uit het dossier naar voren komt dat sprake is van gecompliceerde familieverhoudingen, hetgeen door de echtgenote niet is betwist en ook door de mentor ter zitting is bevestigd. De dochter en de zoon hebben al lange tijd geen contact meer met de echtgenote en er wordt op geen enkele wijze met elkaar gecommuniceerd. Het hof acht het in het belang van de betrokkene, die gelet op zijn ziekte gebaat is bij rust en regelmaat, dat beslissingen van niet-vermogensrechtelijke aard, hem betreffende, worden genomen door een onafhankelijke derde, om discussie tussen de familieleden en daarmee samenhangende spanningen in het kader van die beslissingen te voorkomen en om de belangen van de betrokkene optimaal te kunnen behartigen en om te waarborgen dat deze beslissingen door die onafhankelijke derde met zowel de echtgenote als de dochter en de zoon kunnen worden gecommuniceerd. Gebleken is dat de belangen van de betrokkene op goede wijze worden behartigd en dat de communicatie goed verloopt in de periode sinds de heer [de mentor] als onafhankelijke neutrale mentor is benoemd, zij het dat de heer [de mentor] met de echtgenote communiceert via de heer [G] . De heer [de mentor] heeft bovendien kunnen bewerkstelligen dat, anders dan eerder het geval was, de dochter de betrokkene twee keer week mag bezoeken, in welke beslissing ook de echtgenote kan berusten en die daarom in het belang van de betrokkene moet worden geacht. Op grond van het vorenstaande acht het hof het mentorschap over de betrokkene noodzakelijk om de behartiging van de niet-vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene optimaal te kunnen behartigen en zal het hof voorbijgaan aan de in artikel 1:452 lid 3 BW opgenomen voorkeur voor benoeming van de echtgenote tot mentor. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het mentorschap over betrokkene is ingesteld en de heer [de mentor] als onafhankelijke derde tot mentor is benoemd. Dat de heer [de mentor] als mentor is benoemd houdt geen diskwalificatie in van de echtgenote, temeer nu gebleken is dat de echtgenote, evenals de dochter en ieder op hun eigen wijze, zeer betrokken is bij de verzorging van de betrokkene.
5.5
Benoeming van de heer [G] tot mentor, zoals meer subsidiair door de echtgenote is verzocht, acht het hof niet in het belang van de betrokkene, nu uit de overgelegde stukken, met name de what's app berichten, naar voren komt dat ook de verhouding tussen de dochter en de heer [G] ernstig is verstoord en de heer
om die reden als onvoldoende onafhankelijk moet worden beschouwd.
5.6
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
6.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 juli 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.W. baron van Knobelsdorff en A.W. Beversluis en is op 2 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.