Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.207.185
arrest van 27 februari 2017
hierna: [appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
Op 13 december 2016 heeft de beschermingsbewindvoerder van [appellant] , werkzaam bij [bewindvoederskantoor] , nadere stukken aan de rechtbank overgelegd.
2.Het geding in hoger beroep
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant] , geboren op [geboortedatum] , heeft een thans nog minderjarige zoon, die niet bij hem woont en met wie hij een (reguliere) omgangsregeling heeft. Hij heeft een relatie en woont naar eigen zeggen niet met deze partner samen.
In het verleden was [appellant] werkzaam in loondienst. In 2013 is hij zijn baan kwijtgeraakt. Sindsdien heeft hij, met uitzondering van een korte periode in 2016, geen betaald werk meer verricht. Hij ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet.
Op 8 augustus 2014 is het vermogen van [appellant] onder bewind gesteld van de [bewindvoederskantoor] . Vanaf 12 mei 2015 staat hij vanwege agressieregulatie-problematiek onder behandeling van [GZ-psycholoog] . Hij volgt op dinsdagen en donderdagen groepstherapie en hij heeft daarnaast gesprekken met zijn hoofdbehandelaar.
€ 15.000,-. Tot deze schuldenlast behoren onder meer twee schulden aan de belastingdienst van € 776,- (volgens de crediteurenlijst ontstaan op 1 januari 2009) en € 506,- (volgens de crediteurenlijst ontstaan op 1 januari 2013), een schuld aan [bedrijf 2] van € 1.990,02 (volgens de crediteurenlijst ontstaan op 1 januari 2012) en een schuld aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) van € 8.814,66 (volgens de crediteurenlijst ontstaan op 1 januari 2013).
Wat er ook zij van het door (de beschermingsbewindvoerder van) [appellant] geopperde mogelijke beroep op verjaring, geldt dat dit beroep niet is gedaan en de schuld door [appellant] in zijn schuldenoverzicht is vermeld, zodat bij het nemen van de beslissing op het toelatingsverzoek ervan moet worden uitgegaan dat de schuld nog altijd bestaat.
Het hof is van oordeel dat [appellant] met de hiervoor gegeven stellingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van in elk geval een aanzienlijk deel van de schuld aan [bedrijf 2] (betreffende het energieverbruik) met succes een beroep kan worden gedaan op verjaring op grond van artikel 7:28 BW.
Dit gegeven staat in beginsel in de weg aan toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het hof constateert dat [appellant] in 2014 heeft laten zien dat hij begreep dat hij afhankelijk was van hulp en dat hij die hulp ook heeft ingeschakeld. Voor zijn financiële problematiek heeft hij zijn vermogen onder beschermingsbewind gesteld en voor zijn psychische klachten heeft hij hulp ingeschakeld en staat hij sinds medio mei 2015 onder behandeling van [GZ-psycholoog] . Blijkens de ter zitting in hoger beroep overgelegde verklaring van 18 januari 2017 volgt hij daar een zeer intensief ambulant behandelprogramma.
Verder is gebleken dat sinds het instellen van het beschermingsbewind geen nieuwe schulden zijn ontstaan. De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat het beschermingsbewind goed loopt en dat [appellant] al langere tijd met heel weinig geld toe kan. De beschermingsbewind-voerder heeft er dan ook alle vertrouwen in dat [appellant] het schuldsanerings-traject met goed gevolg zal doorlopen en zij heeft zich bereid verklaard hem daarin actief te steunen. Uit een tot de gedingstukken in hoger beroep behorende brief van 28 oktober 2016 van de beschermingsbewindvoerder blijkt voorts dat (ondanks het zeer krappe budget van [appellant] ) inmiddels al tenminste € 1.000,- is gereserveerd voor uitbetaling aan schuldeisers.
Gelet op al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellant] in de afgelopen jaren een grote persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat er voldoende waarborgen zijn dat hij met de nodige hulp en begeleiding in staat zal zijn de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen. Daarom zal het hof het door hem gedane beroep op de hardheidsclausule honoreren.
Hierbij gaat het hof er vanuit dat [appellant] de thans aan hem geboden hulp en begeleiding zal blijven aanvaarden en dat hij daarnaast, mocht dat nodig dan wel wenselijk zijn, extra hulp zal inroepen.
4.De beslissing
27 februari 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.