ECLI:NL:GHARL:2017:1583

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
200.207.671/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van een verstoorde gezinsrelatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderen waren klem geraakt tussen hun moeder en hun oma, wat leidde tot ernstige zorgen over hun welzijn. De moeder, die alleen het gezag over de kinderen had, had een conflictueuze relatie met de oma, wat de opvoeding van de kinderen negatief beïnvloedde. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in een onveilige en onstabiele omgeving verkeerden, wat hun sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigde. De kinderrechter had eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die door de oma werd aangevochten. Het hof oordeelde dat de eerdere beslissing om de kinderen uit huis te plaatsen gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor hun verzorging en opvoeding. De oma's verzoek om de machtiging te vernietigen werd afgewezen, en de eerdere beschikking werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.207.671/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/195227 / JE RK 16-2124)
beschikking van 23 februari 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de oma,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.F. Kiers te Deventer,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant,
verweerster in hoger beroep,
gevestigd te Tilburg,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
drs. [de curator] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ,
kantoorhoudend te Zwolle,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 14 december 2016 en 22 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 januari 2017;
- het verweerschrift met productie(s) van de moeder;
- het verweerschrift met productie(s) van de GI;
- een brief van mr. Boelhouwer van 19 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Boelhouwer van 2 februari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Boelhouwer van 3 februari 2017 met productie(s);
- een faxbericht van de GI van 7 februari 2017.
2.2
Op 9 februari 2017 zijn [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 (verder te noemen: [de minderjarige1] ), en [de minderjarige2] , geboren [in] 2005 (verder te noemen: [de minderjarige2] ) verschenen, die afzonderlijk van elkaar en buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbenden door het hof zijn gehoord. Zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] heeft - zakelijk en kort samengevat weergegeven - aangegeven dat als zij niet bij de oma mogen wonen, zij de moeder niet weer willen zien. Zij voelen zich heel vervelend en eten, drinken en douchen niet. [de minderjarige1] poetst ook zijn tanden niet.
2.3
Het hof heeft de door de rechtbank in een inmiddels daar aanhangige zaak benoemde bijzondere curator uitgenodigd voor de mondelinge behandeling. De bijzondere curator heeft echter aangegeven verhinderd te zijn en ook nog geen informatie te hebben voor het hof in verband met het feit dat zij pas zeer recent tot bijzondere curator over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is benoemd.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 februari 2017 plaatsgevonden. De oma is verschenen, bijgestaan door mr. K.H.P. Selcraig, advocaat te Zwolle (waarneemster voor mr. Boelhouwer) en door een beëdigd tolk Somalisch, de heer [C] (tolknummer [000] ). Voorts is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De GI is met bericht niet verschenen.
2.5
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een faxbericht van mr. Boelhouwer van 9 februari 2017 met als productie het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 22 december 2016.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder (29 jaar) komt uit een Somalisch gezin dat in 1992 naar Nederland is gekomen. Op 16-jarige leeftijd is de moeder een islamitisch huwelijk aangegaan met [D] (verder te noemen: de vader). Uit de - inmiddels verbroken - relatie zijn geboren:
- [de minderjarige1] ;
- [de minderjarige2] ;
- [de minderjarige3] , [in] 2008 (verder te noemen: [de minderjarige3] ).
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
De vader heeft, buiten de moeder om, via de oma contact met de kinderen.
3.2
De moeder heeft een nieuwe partner, [E] . Sinds de zomer van 2015 verblijft de moeder - met [de minderjarige3] - bij hem in [B] .
3.3
Bij, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 19 januari 2016 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI en [de minderjarige3] van Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel, allen met ingang van diezelfde datum tot 19 januari 2017. Voorts is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg, zijnde de oma, met ingang van diezelfde datum tot 19 augustus 2016.
3.4
Bij beschikking van 11 juli 2016 heeft de kinderrechter:
- het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te belasten, dan wel de moeder en hem met het gezamenlijk gezag te belasten, afgewezen;
- het verzoek van de vader om een onderzoek te gelasten door de raad naar de gewenste hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en een gezagssituatie te bepalen, afgewezen;
- het verzoek van de vader om een voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] uit te spreken, afgewezen;
- het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, afgewezen en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de oma te bepalen;
- het verzoek van de GI om een machtiging te verlenen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling, afgewezen.
3.5
Bij beschikking van 18 augustus 2016 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg, zijnde de oma, verlengd tot uiterlijk 19 januari 2017. Voorts heeft de kinderrechter verstaan dat de GI het mogelijk maakt dat [de minderjarige1] met een hulpverlener kan praten over de situatie waarin hij verkeert.
3.6
Pleegzorg [F] heeft op verzoek van de GI een netwerkonderzoek verricht. Bij brief van 6 december 2016 heeft zij negatief geadviseerd betreffende de plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de oma.
3.7
Bij beschikking van 14 december 2016 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van diezelfde datum voor de duur van twee weken. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden.
3.8
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 22 december 2016 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 19 januari 2017.
3.9
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 16 januari 2017 heeft de kinderrechter - voor zover hier van belang -:
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 19 januari 2018;
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot uiterlijk 19 mei 2017 en de beslissing voor het overige aangehouden;
- drs. [de curator] , psycholoog kind & jeugd, gevestigd te Zwolle, tot bijzondere curator benoemd om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te vertegenwoordigen.
3.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben vanaf de zomer van 2015 tot medio december 2016 bij de oma verbleven. Van medio december 2016 tot begin januari 2017 hebben zij in een instelling in [G] verbleven. Sindsdien verblijven zij in een instelling in [H] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De oma verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, af te wijzen.
4.2
De moeder heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof de grieven van de oma te verwerpen, kosten rechtens.
4.3
De GI verzoekt het hof het hoger beroep van de oma af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 19 januari 2017 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar familie- en gezinsleven - waar in dit geval sprake van was gelet op het feit dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gedurende anderhalf jaar bij de oma hebben verbleven, deels in vrijwillig kader en deels op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing -, heeft de oma een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging tot plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder over de periode van 22 december 2016 tot 19 januari 2017 te laten toetsen. Aan haar behoort niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De oma stelt zich - kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt dat er in december 2016 geen gronden waren om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , die op dat moment reeds gedurende langere tijd bij haar verbleven, uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Ter zitting is namens de oma toegelicht dat haar voornaamste bezwaren zijn dat er geen sprake was van een spoedeisende situatie die een spoeduithuisplaatsing rechtvaardigde en dat er gekozen had moeten worden voor een minder ingrijpend middel, bijvoorbeeld het inzetten van intensieve hulpverlening vanuit de situatie dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij haar verblijven.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof met de kinderrechter van oordeel dat een (spoed)uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder noodzakelijk was in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.5
De GI heeft, mede in verband met gebeurtenissen die in de zomer van 2015 hadden plaatsgevonden, na overleg met de (coördinator eer gerelateerd geweld van de) politie - naar het oordeel van het hof terecht - ervoor gekozen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op te halen zonder de oma en de familie daarover voorafgaand in kennis te stellen. De politie achtte de kans groot dat de familie in staat was om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] mee te nemen naar het buitenland. Bovendien vond de politie een voorbereiding voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en hun thuis ophalen niet passend omdat zij dan met teveel belangen te maken zouden krijgen.
Het hof onderschrijft de visie van de GI, zoals verwoord in het inleidend verzoekschrift van 14 december 2016, dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de oma opgroeiden in een spanningsvolle, onstabiele, onvoorspelbare, conflictueuze opvoedomgeving, waarin een te groot beroep gedaan werd op hun loyaliteiten. Vast staat dat er sprake is van een zeer ernstig verstoorde verstandhouding tussen aan de ene kant de moeder en aan de andere kant de oma en familie (mz) (de broers van de moeder). Tussen de oma en de moeder is, hetgeen door beide partijen wordt erkend, sprake van grote meningsverschillen, ook over de wijze van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Cultuurverschillen doordat de moeder meer dan de oma is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving lijken ook een belangrijke rol te spelen. De oma en de moeder zijn niet in staat om samen te werken en wantrouwen elkaar. De oma is het niet eens met het feit dat [de minderjarige3] bij de moeder verblijft. De moeder geeft geen toestemming (meer) voor een (verder) verblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de oma.
Uit de stukken, waaronder het raadsrapport van 8 december 2015, blijkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstig worden belast door de verstoorde relatie tussen de moeder en de oma en de familie. Zij krijgen veel mee van de negatieve houding van de oma, de familie en de moeder jegens elkaar en zijn getuige geweest van ruzies. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] willen ook graag contact met hun zusje [de minderjarige3] , maar dit wordt belemmerd door de verstoorde verhouding in de familie. Daarnaast is gebleken dat er door de oma en de familie grote druk wordt uitgeoefend op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden onder andere in hun mening over hun moeder in grote mate beïnvloed door de (zeer negatieve) wijze waarop de familie over de moeder denkt en spreekt. Het hof acht het zeer zorgelijk dat de oma [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen enkele ruimte biedt om van hun moeder te houden en om positief over haar te praten. Het hof heeft ter zitting geconstateerd, evenals de GI tijdens de gesprekken met de oma, dat de oma niets positiefs over de moeder kan zeggen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn sterk beïnvloed door de oma, spreken daardoor ook zeer negatief over hun moeder en willen absoluut niet teruggeplaatst worden bij de moeder. Dit verkleint de mogelijkheden tot contactherstel met de moeder. Toen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de oma verbleven wilden zij ook geen contact en/of omgang met de moeder. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zetten zich hevig af tegen de moeder en wijzen haar af. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar het oordeel van het hof echter geen redelijke verklaring voor deze heftige afwijzing van de moeder door de kinderen naar voren. Er lijkt daarom sprake van ouderverstoting. Weliswaar hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tijdens de kindgesprekken verklaard dat zij werden geslagen door de moeder, maar de hulpverlenende instanties hebben hiervoor geen enkele aanwijzing gevonden. Naar het oordeel van het hof lijkt de houding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ten aanzien van hun moeder eerder ingegeven door de omgeving waarin zij bij de oma verbleven.
Gelet op de bovenstaande situatie raken [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem tussen de moeder en de oma en ervaren zij problemen in het uiten van hun loyaliteit. Het hof is van oordeel dat de ernstig verstoorde relatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met hun moeder een ernstige bedreiging vormt in de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.6
De oma heeft aangevoerd dat, zoals de kinderrechter ook bij beschikking van 19 januari 2016 als voorwaarde voor de plaatsing bij de oma had gesteld, vanuit de situatie dat de kinderen bij haar verblijven intensieve hulpverlening kan worden ingezet om de contacten tussen de moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te herstellen. Het hof acht dit thans niet meer in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Gelet op de hiervoor geschetste ongezonde opvoedomgeving waarin [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de oma verbleven en voornoemde ernstige bedreigingen in de ontwikkelingen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , was een spoeduithuisplaatsing noodzakelijk en kon niet langer worden volstaan met een minder verstrekkende maatregel.
5.7
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder destijds op goede gronden is verleend.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 december 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, G.M. van der Meer en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 23 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.