Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna [de minderjarige] genoemd, die in 2008 is geboren. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont te [A] en is alleen belast met het gezag over [de minderjarige]. De kinderrechter had eerder op 3 augustus 2016 besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar, vanwege ernstige zorgen over zijn ontwikkeling. De moeder is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, met het verzoek om deze te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2017 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. J.D. Nijenhuis. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) waren ook vertegenwoordigd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de psychische gesteldheid van de moeder en de zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige]. De moeder heeft erkend dat er problemen zijn, maar is van mening dat zij voldoende hulp accepteert.
Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De moeder heeft in het verleden hulp gezocht, maar de samenwerking met hulpinstanties is problematisch geweest. De zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn ernstig, en de moeder lijkt niet in staat om de noodzakelijke zorg voor hem te bieden. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, met de toevoeging dat ook de psychische welzijn van de moeder een ontwikkelingsbedreiging vormt. Het hof heeft de voorkeur uitgesproken voor hulpverlening van [F] voor zowel [de minderjarige] als de moeder.