ECLI:NL:GHARL:2017:1582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
200.202.693/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarige in verband met psychische problemen van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna [de minderjarige] genoemd, die in 2008 is geboren. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont te [A] en is alleen belast met het gezag over [de minderjarige]. De kinderrechter had eerder op 3 augustus 2016 besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar, vanwege ernstige zorgen over zijn ontwikkeling. De moeder is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, met het verzoek om deze te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2017 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. J.D. Nijenhuis. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) waren ook vertegenwoordigd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de psychische gesteldheid van de moeder en de zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige]. De moeder heeft erkend dat er problemen zijn, maar is van mening dat zij voldoende hulp accepteert.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De moeder heeft in het verleden hulp gezocht, maar de samenwerking met hulpinstanties is problematisch geweest. De zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn ernstig, en de moeder lijkt niet in staat om de noodzakelijke zorg voor hem te bieden. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, met de toevoeging dat ook de psychische welzijn van de moeder een ontwikkelingsbedreiging vormt. Het hof heeft de voorkeur uitgesproken voor hulpverlening van [F] voor zowel [de minderjarige] als de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.202.693/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/149428/FJ RK 16-643)
beschikking van 21 februari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 augustus 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 oktober 2016;
- een brief van de raad van 29 november 2016;
- een journaalbericht van mr. J.D. Nijenhuis van 1 december 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 30 januari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. J.D. Nijenhuis van 1 februari 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 februari 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [B] verschenen. Namens de GI is verschenen de heer [C] . De heer [B] heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de (verbroken) relatie van de moeder en de biologische vader (de naam is bij het hof onbekend) is geboren:
- [de minderjarige] (hierna [de minderjarige] ), geboren [in] 2008 te [D] .
3.2
De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag. [de minderjarige] woont bij zijn moeder.
3.3
De heer [E] , ex-partner van de moeder, heeft [de minderjarige] op 5 januari 2015 erkend.
3.4
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de termijn van één jaar met ingang van 3 augustus 2016 tot 3 augustus 2017.

4.De omvang van het geschil

De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 augustus 2016. De grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Het hof neemt, na eigen onderzoek, de overwegingen van de kinderrechter over en voegt daar het volgende aan toe.
5.3
In hoger beroep wordt niet langer betwist dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder is alleen van mening dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging voor [de minderjarige] noodzakelijk is in voldoende mate door haar wordt geaccepteerd. Doordat de moeder de problemen erkent, heeft ze zelf al hulp ingeschakeld van verschillende instanties en deze hulp accepteert ze ook. Daarnaast heeft de verhuizing naar [A] [de minderjarige] positief beïnvloed en is daarom, naar moeders mening, juist in het belang van [de minderjarige] geweest.
5.4
Het hof is van oordeel dat hulpverlening op vrijwillige basis niet langer voldoende is. In mei 2015 werd [de minderjarige] opgenomen in het ziekenhuis vanwege onduidelijke klachten van zweetaanvallen, hartkloppingen en koortspieken. Er werd geen oorzaak gevonden voor de klachten maar de moeder en de heer [E] kregen het advies om [de minderjarige] aan te melden bij een specialist in kinder- en jeugdpsychiatrie voor psychische begeleiding. De hulpverlening is echter nooit gestart. Nadien was sprake van een instabiele periode waarin [de minderjarige] en zijn moeder op verschillende plekken hebben verbleven. Ook is sprake geweest van een melding door een kinderarts bij Veilig Thuis. Weliswaar heeft de moeder hulp gezocht bij verschillende instanties maar doordat de moeder angstig en wantrouwend is, waarschijnlijk vanwege traumatische ervaringen en onrust in haar leven, is de samenwerking met de hulpinstanties die betrokken zijn geweest niet goed verlopen. Dat uit zich bijvoorbeeld in het feit dat de moeder verhuist zonder haar nieuwe adres kenbaar te maken. Ook nu verloopt de samenwerking nog onvoldoende. Immers tijdens de ondertoezichtstelling is een schriftelijke aanwijzing nodig om de moeder tot samenwerking te bewegen. Voorts geeft de moeder aan dat sprake is van dreigingen geuit door de biologische vader, als ook onverwachte contactmomenten tussen deze vader en [de minderjarige] op school.
5.5
Al met al blijven de ernstige zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij de moeder voortduren. [de minderjarige] is een 8-jarig jongetje dat al veel heeft moeten meemaken. Dat lijkt zich te uiten in woede-uitbarstingen en angsten en de zorgen die er zijn over zijn sociaal-emotioneel functioneren. Ook zijn er ernstige zorgen over de rol die de heer [E] in het leven van [de minderjarige] speelt. De heer [E] is volgens de moeder gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en zegt volgens de hulpverlening zijn krachten niet te kennen als hij [de minderjarige] een klap geeft. Hij heeft [de minderjarige] in elk geval één keer, en volgens [de minderjarige] ook veel vaker, geslagen en de moeder (geestelijk) mishandeld. Sindsdien zijn de psychische problemen van [de minderjarige] toegenomen. Toch maakt de moeder het mogelijk dat de heer [E] nog steeds contact heeft met [de minderjarige] . Ze erkent de zorgen rondom de heer [E] niet en lijkt niet te begrijpen dat omgang met hem zeer angstig voor [de minderjarige] kan zijn. Ze lijkt overtuigd dat enkel begeleiding voldoende is om de omgang tussen [de minderjarige] en de heer [E] voort te zetten.
5.6
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het hof ook zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. Het valt daarbij op dat de hulpverlening die eerder bij de moeder betrokken is geweest een aanmelding van de moeder bij een GGZ-instelling noodzakelijk acht. Ook valt het op dat sprake is van verhalen van de moeder bij de raad die zonder nadere uitleg toch bijzonder overkomen, zoals bijvoorbeeld dat zij voor defensie als lokaas heeft moeten dienen en een half jaar is opgenomen in een safe-house van Defensie, als ook een verhaal over een ''rastaman'' die haar achtervolgt en het brood van [de minderjarige] niet meer smaakt omdat de school zijn brood gesaboteerd zou hebben. In elk geval staat vast dat zij angstig is en ingrijpende keuzes maakt op grond van haar angsten die impact hebben op de ontwikkeling, continuïteit en veiligheid van [de minderjarige] . Dit slaat over op [de minderjarige] , die daardoor zelf ook angstig gedrag vertoont. De moeder erkent deze zorgen zelf niet maar heeft ter zitting bij het hof toegezegd dat zij wel wil meewerken aan een onderzoek of hulpverlening met betrekking tot haar psychische gesteldheid. Een dergelijk onderzoek lijkt op basis van de bij het hof bekende gegevens zonder meer aangewezen. Immers om de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] te kunnen keren, is het noodzakelijk om te weten welke hulpverlening al dan niet voor zijn primaire verzorger dient te worden ingezet.
5.7
Het is van belang om hulpverlening op korte termijn op te pakken zodat de angsten bij zowel [de minderjarige] als de moeder weggenomen kunnen worden en er rust en stabiliteit gecreëerd kan worden. Het hof is het ook eens met de doelen die door de kinderrechter zijn geformuleerd, waarbij het hof als ontwikkelingsbedreiging toevoegt: de zorgen over het psychische welzijn van de moeder. Naar het oordeel van het hof heeft hulpverlening van [F] de voorkeur. [de minderjarige] is inmiddels aangemeld bij [F] en daarnaast kan de moeder hier ook terecht met haar psychische problematiek. Het hof gaat ervanuit dat de moeder zich houdt aan haar ter zitting gedane toezegging mee te willen werken aan een behandeling bij [F] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 augustus 2016, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 21 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.