ECLI:NL:GHARL:2017:1578

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
200.196.064/01 en 200.196.084/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen in het kader van de kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Uitterhoeve, heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 13 april 2016, waarin het gezag over de kinderen werd beëindigd en de GI (Stichting Intervence) tot voogdes werd benoemd. De kinderen zijn sinds 19 mei 2011 onder toezicht gesteld en zijn meerdere keren uit huis geplaatst vanwege onveilige opvoedsituaties. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 9 februari 2017 gehouden, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de raad en de GI aanwezig waren.

Het hof overweegt dat het belang van de kinderen voorop staat bij de beslissing tot beëindiging van het gezag. De kinderen hebben recht op stabiliteit, veiligheid en continuïteit in hun opvoeding. De rapportages in het dossier wijzen op een onveilige en instabiele opvoedsituatie bij de moeder, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsingen. De kinderen zijn inmiddels goed ingegroeid in hun pleeggezin, waar zij zich veilig voelen en zich goed ontwikkelen. Het hof concludeert dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt, maar bij de pleegouders, en wijst het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek af.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af. De beslissing is op 21 februari 2017 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.196.064/01 en 200.196.084/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/19/113033 / FA RK 15-2977 en C/19/113031 / FA RK 15-2976)
beschikking van 21 februari 2017
in de zaak met
zaaknummer 200.196.064/01van
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Uitterhoeve te Goes,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Middelburg,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de pleegouders van [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ),

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders,
2. Stichting Intervence,
gevestigd te Middelburg,
verder te noemen: de GI,
en in de zaak met
zaaknummer 200.196.084/01van
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Uitterhoeve te Goes,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Middelburg,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,

2. de pleegouders van [de minderjarige2] (en [de minderjarige1] ),

wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders,

3. Stichting Intervence,

gevestigd te Middelburg,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

In de zaak met zaaknummer 200.196.064/01
1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 13 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer C/19/113033 / FA RK 15-2977.
In de zaak met zaaknummer 200.196.084/01
1.2
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 13 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer C/19/113031 / FA RK 15-2976.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.196.064/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 juli 2016;
- een journaalbericht van mr. Uitterhoeve met productie(s), ingekomen bij het hof op 5 augustus 2016;
- een brief van de raad van 19 augustus 2016;
- een brief van de pleegouders van 29 januari 2017;
- een brief van de GI van 31 januari 2017 met productie(s).
In de zaak met zaaknummer 200.196.084/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 juli 2016;
- een journaalbericht van mr. Uitterhoeve met productie(s), ingekomen bij het hof op 5 augustus 2016;
- een brief van de raad van 19 augustus 2016;
- een brief van de pleegouders van 29 januari 2017;
- een brief van de GI van 31 januari 2017 met productie(s).
In beide zaken
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 februari 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Namens de GI is mevrouw [D] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder heeft drie kinderen uit drie verschillende relaties:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 (verder te noemen: [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2014 (verder te noemen: [de minderjarige3] ).
De vader van [de minderjarige1] heeft [de minderjarige1] niet erkend en is niet betrokken in het leven van [de minderjarige1] .
De vader van [de minderjarige2] is niet actief betrokken in het leven van [de minderjarige2] en heeft nooit een langdurig stabiel contact met haar gehad. Tot de bestreden beschikking hadden de vader van [de minderjarige2] en de moeder het gezamenlijk gezag over [de minderjarige2] .
De vader van [de minderjarige3] , [E] , is de huidige partner van de moeder. [E] heeft uit een eerdere relatie drie kinderen.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 19 mei 2011 onder toezicht van de GI. Op dezelfde datum is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verleend en zijn zij bij de pleegouders geplaatst. Voorafgaand aan die uithuisplaatsing verbleven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de grootouders (mz). In januari 2012 zijn de kinderen bij de moeder teruggeplaatst. Medio 2013 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] opnieuw uit huis geplaatst. Sindsdien wonen zij bij de pleegouders, bij wie zij ook tijdens de eerste uithuisplaatsing verbleven.
3.3
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, afzonderlijke beschikkingen van 13 april 2016 heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en het gezag van de moeder en de vader van [de minderjarige2] over [de minderjarige2] beëindigd en de GI tot voogdes over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] benoemd.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.196.064/01
4.1
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking van 13 april 2016 te vernietigen en opnieuw rechtdoende - zo heeft mr. Uitterhoeve ter zitting toegelicht -:
- primair: het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] (alsnog) af te wijzen;
- subsidiair: een deskundigenonderzoek ex artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te gelasten.
In de zaak met zaaknummer 200.196.084/01
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking van 13 april 2016 te vernietigen - zo leest het hof - voor zover daarbij het gezag van de moeder over [de minderjarige2] is beëindigd en opnieuw rechtdoende - zo heeft mr. Uitterhoeve ter zitting toegelicht -:
- primair: het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige2] (alsnog) af te wijzen;
- subsidiair: een deskundigenonderzoek ex artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te gelasten.

5.De motivering van de beslissing

In beide zaken
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Uit de rapportages in het dossier (het rapport van de raad van 12 augustus 2015 en de gezinsrapportage van de GI van 23 januari 2017) en hetgeen op de zitting is besproken, blijkt het volgende. De kinderen zijn op 19 mei 2011 uithuisgeplaatst omdat zij bij de moeder opgroeiden in een onveilige situatie met grote instabiliteit in de opvoeding en verzorging en huiselijk geweld en de opvoedingssituatie bij de grootouders (mz), waar de kinderen op dat moment op vrijwillige basis verbleven, ook zorgelijk was. Hulpverlening zorgde niet voor verbetering. Beide kinderen hadden een ontwikkelingsachterstand en waren ondergestimuleerd. [de minderjarige1] (toen twee jaar) had forse gedragsproblemen en bij [de minderjarige2] (toen één jaar) was sprake van een ernstig ondergewicht waarvoor een ziekenhuisopname noodzakelijk was.
5.4
In januari 2012 zijn de kinderen teruggeplaatst bij de moeder omdat verwacht werd dat zij met intensieve ondersteunende hulpverlening weer voor de kinderen kon zorgen.
De kinderen zijn medio 2013 opnieuw uithuisgeplaatst omdat de opvoedingssituatie opnieuw onveilig en instabiel was. Het was de moeder niet gelukt zich het geleerde eigen te maken. De moeder was chaotisch voor zichzelf en de kinderen en handelde impulsief. Ze sloot niet aan bij de behoeften van de kinderen.
5.5
Sindsdien, dus inmiddels bijna vier jaar, wonen de kinderen in het huidige pleeggezin, waar ze ook in 2011 hebben verbleven. Ze zijn hier goed ingegroeid en hebben zich gehecht aan hun pleegouders. Wel is duidelijk dat de kinderen meer dan gemiddeld behoefte hebben aan duidelijkheid, stabiliteit en beschikbaarheid van hun verzorgers. De pleegouders kunnen dit bieden. Bij hen voelen de kinderen zich veilig. De kinderen ontwikkelen zich steeds beter.
5.6
Het hof overweegt dat het belang van de kinderen bij het nemen van de beslissing voorop moet staan. Dit belang is hier het recht van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op stabiliteit, veiligheid, continuïteit, ongestoorde hechting en duidelijkheid over waar zij kunnen en mogen zijn en blijven. Met dit belang voorop ligt het perspectief van de kinderen niet bij de moeder maar in het pleeggezin. Na een moeizame start in hun jonge leven met veel onveiligheid en instabiliteit en na een mislukte terugplaatsing bij de moeder hebben de kinderen nu sinds vier jaar een veilige en stabiele plek in het pleeggezin. Doorbreken van deze situatie is gelet op het bovenstaande schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. De in artikel 1:266 BW genoemde aanvaardbare termijn is ruim verstreken.
5.7
Het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te gelasten wijst het hof af. De moeder wil, zo heeft mr. Uitterhoeve ter zitting bevestigd, onderzoek laten doen naar de vraag of er een oorzakelijk verband is tussen het gedrag van de kinderen en de contacten met de moeder. Het hof heeft deze vraag in het midden gelaten nu beantwoording hiervan niet redengevend is voor de beslissing. Redengevend is immers het perspectief van de kinderen. De vraag van de moeder kan wel van belang zijn voor omgangscontacten maar daarover beslist het hof in deze zaak niet.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.196.064/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 13 april 2016;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak met zaaknummer 200.196.084/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 13 april 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en J.D.S.L. Bosch, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 21 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.