In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 11 december 2014 het beroep van de betrokkene tegen beslissingen van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie ongegrond had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De kantonrechter had geoordeeld dat het beroep niet tijdig was ingesteld, waardoor de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De gemachtigde betoogde dat er sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding door gebrekkige postbezorging en dat de betrokkene niet in staat was om tijdig beroep in te stellen.
Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde beoordeeld en geconcludeerd dat de omstandigheden die zijn geschetst niet rechtvaardigen dat de termijnoverschrijding als verschoonbaar wordt aangemerkt. Het hof oordeelde dat de betrokkene niet voldoende inspanningen heeft verricht om de problemen met de postbezorging op te lossen en dat hij verantwoordelijk is voor het waarborgen van een goede postbezorging op zijn woonadres. Het hof benadrukte dat de betrokkene, ondanks zijn financiële situatie, bereikbaar moet zijn voor correspondentie van instanties.
Daarnaast heeft het hof de stelling van de gemachtigde verworpen dat de inleidende beschikking de mogelijkheid van verschoonbare termijnoverschrijding had moeten vermelden. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht de beroepen ongegrond heeft verklaard en bevestigde de beslissingen van de kantonrechter. Het verzoek tot vergoeding van kosten werd afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld.