Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
“wanneer er feitelijke omstandigheden - gedragingen, een bestendige toestand van een erf en dergelijke - aanwezig zijn, waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om een bevoegdheid als gerechtigde tot een erfdienstbaarheid uit te oefenen” (Asser/Bartels en Van Velten 52017/196). Naar analogie van Hoge Raad 9 september 2011,
LJNBQ5989,
NJ2012/312,
mr. Muller q.q./Hoogheemraadschapis het mogelijk dat een erfdienstbaarheid in bezit wordt genomen als de eigenaar van het buurperceel krachtens de rechtsverhouding met zijn buurman vooruitlopend op de vestiging van de erfdienstbaarheid gerechtigd is de daarin toegestane handelingen uit te voeren op een zodanige wijze dat naar de in het verkeer geldende opvattingen deze eigenaar moet worden beschouwd als bezitter van de erfdienstbaarheid. Het bezit dient ondubbelzinnig te zijn, zo volgt uit artikel 3:99 BW (
Parl. Gesch. BW Boek 3,Kluwer:Deventer 1981, p. 408 en 433, Hoge Raad 10 oktober 2008,
LJNBD7601,
NJ2009/1,
Duijf/Bolt). Van ondubbelzinnig bezit is sprake als de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende te zijn (Hoge Raad 15 januari 1993,
NJ1993/178,
Baayens-Frunt/Wijers). Na verloop van 20 jaar na aanvang van het bezit verjaart de vordering tot beëindiging van het bezit (artikel 3:306 BW) en verkrijgt de bezitter de erfdienstbaarheid (artikel 3:106 BW).
NJ1997/496,
Dilweg c.s./
Van den Besselaar. Voor de door ASR gestelde verkrijgende verjaring van de erfdienstbaarheid moet aan [vader geïntimeerden] / [geïntimeerden] duidelijk zijn geweest dat Amev/ASR en haar (onder-)huurders veronderstelden dat het gebruik was gebaseerd op een erfdienstbaarheid en dat gedurende de periode van 20 jaar regelmatig gebruik is gemaakt van het trappenhuis. Als dat niet komt vast te staan, moet de situatie worden gekwalificeerd als een incidenteel toestaan door [vader geïntimeerden] / [geïntimeerden] dat ASR gebruik maakt van de toegangsdeur en het trappenhuis. ASR heeft bewijs aangeboden van haar stellingen. Het hof zal haar tot levering van dit bewijs toelaten. Het verweer van [geïntimeerden] dat het gebruik van deur en trappenhuis berustte op een persoonlijke afspraak tussen [vader geïntimeerden] en Schaap & Citroen is een betwisting van de stelling van ASR en kan desgewenst in het getuigenverhoor aan de orde komen.
“erf”geen behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg. Het perceel [nummer 15] dient in deze context te worden gezien als erf en dit perceel heeft wel degelijk toegang tot de openbare weg. Omdat de bereikbaarheid van de bovenwoning, in het geval de erfdienstbaarheid niet wordt aangenomen, op eenvoudige wijze kan worden gerealiseerd door het aanbrengen van een trap in [nummer 15] naar de eerste verdieping, is er geen aanleiding voor een analogische toepassing van artikel 5:57 BW.
6.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst/wensen te leveren, hij/zij die stukken op de roldatum 21 maart 2017 in het geding dient/dienen brengen,
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum 7 maart 2017, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;