Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
een journaalbericht van mr. Kramer van 13 januari 2017 en een journaalbericht van
mr. Kemmers van 18 januari 2017 met productie(s).
3.De vaststaande feiten
verblijft sinds eind 2015 volledig bij de vrouw.
4.De omvang van het geschil
22 december 2015. Grief 1 ziet op het meenemen van de kosten van de kinderopvang bij de behoefte van [de minderjarige] . Grief 2 ziet op de draagkracht van de vrouw, en meer specifiek op de wijze waarop de kosten van [D] in aanmerking zijn genomen. Grief 3 ziet op het gehanteerde zorgkortingspercentage. Grief 4 ziet op de ingangsdatum.
€ 718,-- per maand.
5.De motivering van de beslissing
een alimentatiebijdrage is het gebruikelijk dat deze ingaat op de datum waarop het inleidend processtuk ter griffie van de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak heeft de vrouw op 8 april 2015 bij de rechtbank een zelfstandig verzoek tot het vaststellen van een door de man te betalen kinderbijdrage ingediend. Het hof ziet geen aanleiding om, in afwijking van hetgeen gebruikelijk is, de ingangsdatum op een eerdere datum te bepalen. Het door de vrouw aangevoerde is daartoe onvoldoende. Het hof zal daarom, evenals de rechtbank,
de ingangsdatum van de door de man te betalen (voorlopige) kinderbijdrage op 8 april 2015 bepalen. Grief 4 van de vrouw faalt aldus.
de samenleving meer dan € 6.000,-- per maand bedroeg en dat, hiervan uitgaande, het
eigen aandeel van de ouders conform de NIBUD-tabellen € 960,-- per maand bedraagt.
van de kinderopvang.
te worden opgeteld.
het onderhavige geval worden gecompenseerd met lagere uitgaven aan een andere post en derhalve zijn inbegrepen in het tabelbedrag. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt
dat 1/3 deel van de netto kinderopvangkosten kan worden aangemerkt als bijzondere kosten die niet zijn begrepen in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen. De man heeft verder aangevoerd dat de vrouw er zelf voor heeft gekozen om [de minderjarige] drie dagen per week naar het kinderdagverblijf te laten gaan, terwijl hij had aangegeven dat hij, met hulp van zijn moeder die tijdens de relatie van partijen ook een vaste zorgdag per week voor [de minderjarige] had, twee dagen per week de zorg voor [de minderjarige] zou kunnen en willen hebben.
met hoge kosten van kinderopvang de behoefte te verhogen met de netto kosten van de kinderopvang. De hoogte van de netto kinderopvangkosten van de vrouw, te weten € 758,-- per maand in 2015 en € 695,-- per maand in 2016, worden door de man niet betwist en staan daarmee vast. Naar het oordeel van het hof kunnen deze kosten worden aangemerkt als bijzondere kosten die niet zijn inbegrepen in de tabelbedragen eigen aandeel kosten van kinderen van het NIBUD, nu het hoge opvangkosten in verband met de verwerving van inkomsten betreffen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de man zich op het standpunt heeft gesteld dat met het volledige inkomen van de vrouw rekening wordt gehouden bij de vaststelling van haar draagkracht, welk inkomen zij enkel kon verwerven doordat [de minderjarige] naar het kinderdagverblijf ging en waardoor zij hoge opvangkosten moest maken.
(€ 518,27 - € 172,-- = ) afgerond € 346,-- per maand bedragen. Anders dan de man, is het
hof van oordeel dat ook deze kosten kunnen worden aangemerkt als bijzondere kosten die niet zijn inbegrepen in de tabelbedragen eigen aandeel kosten van kinderen van het NIBUD, nu het hoge opvangkosten in verband met de verwerving van inkomsten betreffen.
het tabelbedrag verhogen met de kosten voor naschoolse opvang en uitgaan van een eigen aandeel van de ouders van (€ 960,-- + € 346,-- =) € 1.306,-- per maand.
totaal (65 + 13 + 21 =) 99 dagen per jaar bij de man verblijft, zijnde gemiddeld 1.90 dag per week. Nu weliswaar sprake is van gemiddeld meer dan één dag in de week omgang, maar minder dan twee dagen in de week omgang, is een zorgkortingspercentage van 15% van toepassing. Grief 3 van de vrouw slaagt derhalve.
hierbij in aanmerking dat de man in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn inkomens-positie en zijn draagkracht nader toe te lichten. Het door de man aangevoerde is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
van 30 november 2016 een aanzienlijk hoger gemiddeld jaarinkomen van de man blijkt, te weten een gemiddeld jaarinkomen over de afgelopen drie jaar van € 94.713,--, dan waar de rechtbank van uit is gegaan ter bepaling van de draagkracht van de man, te weten een salaris uit onderneming van € 49.584,-- bruto per jaar. De vrouw wil op basis van deze nieuwe gegevens de draagkracht van de man aan de orde wil stellen. Volgens de vrouw dient de man alsnog inzicht te verschaffen in zijn inkomensgegevens over de afgelopen drie jaren die hebben geleid tot het in de hypotheekaanvraag genoemde inkomen.
2 = € 733,-- - € 144,-- =) afgerond € 589,-- per maand, met ingang van 1 januari 2016 tot
verzoekt het hof partijen hiervan aanstonds aan het hof mededeling te doen.
6.De beslissing
per maand, met ingang van 1 januari 2016 tot 1 januari 2017 van € 568,-- per maand en