Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
€ 7.797,- per maand. Daarbij zijn geen pensioen- en VUT/FPU-premies in aanmerking genomen, nu onduidelijk is of hiermee is rekening gehouden in het bedrag van € 177.474,- bruto. Het hof verwijst naar de aangehechte draagkrachtberekening. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat bij gebreke aan een aangifte inkomstenbelasting 2015 zij niet weet of de man mogelijk betaalde nevenfuncties heeft vervuld, nu zij dit na de betwisting van de man niet nader heeft onderbouwd, ook niet met het inkomen dat in dat geval verdiend zou zijn. De draagkracht van de man berekent het hof over de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 op 70 % x [7.797,- (0,3 x 7.797,-+ 875)] is afgerond € 3.208,- per maand.
€ 1.505,- per maand (€ 2.974,- / € 3.024,- x € 1.530,-) en het aandeel van de vrouw afgerond € 25,- per maand (€ 50,- / € 3.024,- x € 1.530,-).
(€ 3.954,- / € 4.004,- x € 1.530,-) en het aandeel van de vrouw afgerond € 19,- per maand
(€ 50,- / € 4.004,- x € 1.530,-).
€ 420,- per kind per maand, en over de periode van 1 januari 2016 tot 1 juni 2016 een bijdrage van € 1.505,- minus (3 x € 76,50) = afgerond € 1.276,- per maand, ofwel € 425,- per kind per maand. Over de periode vanaf 1 juni 2016 resteert een bijdrage van € 1.511,- minus (3 x € 76,50) is afgerond € 1.282,- per maand, ofwel afgerond € 427,- per kind per maand. Het hof zal derhalve de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] over de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 bepalen op € 420,- per kind per maand, over de periode van 1 januari 2016 tot 1 juni 2016 op € 425,- per kind per maand en over de periode vanaf 1 juni 2016 op € 427,- per kind per maand.
€ 3.553,48 netto per maand.
€ 4.093,13, hetgeen in lijn ligt met de bij beschikking van 4 november 2013 vastgestelde (en geïndexeerde) behoefte.
€ 447,- per maand, zodat een behoefte aan een bijdrage van de man in 2014 bestond van afgerond € 3.480,- netto per maand, zijnde in het geval van de vrouw € 6.317,- bruto per maand. In 2015 bedroeg de behoefte van de vrouw afgerond € 3.508,- - € 447,- is € 3.061,- netto, zijnde in het geval van de vrouw afgerond € 5.393,- bruto per maand. Over de periode van 1 januari 2016 tot 1 juni 2016 kon de vrouw voor een deel van € 468,- - € 25,- is € 443,- per maand in haar levensonderhoud voorzien en over de periode vanaf 1 juni 2016 voor een deel van € 468,- - € 19,- is € 449,- per maand. Derhalve bestond over de periode van 1 januari 2016 tot 1 juni 2016 een behoefte aan een bijdrage van de man van afgerond € 3.553,- - € 443,- is € 3.110,- netto per maand, zijnde in het geval van de vrouw afgerond € 5.516,- bruto per maand. Over de periode vanaf 1 juni 2016 bedraagt de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man afgerond € 3.553,- - € 449,- is € 3.104,- netto per maand, zijnde € 5.505,- bruto per maand.
€ 10.959,-, ofwel in totaal van een bruto inkomen van € 156.488,-. Het hof heeft geen rekening gehouden met pensioen- en VUT/FPU-premies, nu deze bedragen niet in jaaropgaven worden verdisconteerd.
€ 265,64 per maand in aanmerking wordt genomen. De vrouw heeft ter zitting betwist dat hiermee rekening dient te worden gehouden, nu zij de betaling van haar aandeel van € 132,50 per maand weer heeft hervat. Nu de man zijn stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet nader heeft onderbouwd, zal het hof geen rekening houden met een bedrag van € 265,64 per maand aan overige kosten.
(€ 467,- x 15%) per kind per maand. De bijdrage van € 2.787,- bruto per maand overstijgt de behoefte van de vrouw niet.