Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Thans verzoekt de vrouw in het incidenteel hoger beroep te bepalen dat de man met ingang van 1 juli 2015 een bijdrage van € 488,- per maand dient te voldoen in verband met het feit dat de man volgens haar de door de hypotheekverstrekker voorgestelde betalingsregeling niet nakomt en daarom geen rekening moet worden gehouden met de forfaitaire woonlast.
Waren de in eerste aanleg gevoerde verweren erop gericht om de door de man gevraagde verlaging van de kinderbijdrage geheel of gedeeltelijk te pareren, thans vraagt de vrouw om een hoger bedrag vast te stellen dan in de echtscheidingsbeschikking van 17 september 2014 is opgelegd. Deze verhoging van de verzochte kinderalimentatie is evenwel een zelfstandig tegenverzoek dat naar het oordeel van het hof ingevolge het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 282 lid 4 Rv niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Derhalve zal het hof slechts de in eerste aanleg door de vrouw verzochte kinderalimentatie van € 402,73 beoordelen.