ECLI:NL:GHARL:2017:1243

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
200.188.112
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid door verjaring naast recht van noodweg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen over het recht van uitweg en de verjaring van een erfdienstbaarheid. De appellanten, eigenaren van een perceel grond, hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, die eigenaar zijn van aangrenzende percelen. De rechtbank Gelderland heeft in een eerder vonnis de vorderingen van de appellanten afgewezen, met uitzondering van de veroordeling tot verwijdering van plakkaten. De appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden sinds 1997 eigenaar zijn van twee percelen grond, waarvan één perceel een bedrijfshal bevat die uitweegt op het perceel van de appellanten. De appellanten zijn sinds 2010 eigenaar van de aangrenzende percelen, die worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de geïntimeerden gerechtigd zijn om via een noodweg uit te wegen naar de openbare weg. De appellanten hebben echter gevorderd dat de geïntimeerden worden verboden om op een andere manier uit te wegen dan via deze noodweg.

Het hof heeft geoordeeld dat het bestaan van een noodweg niet uitsluit dat erfdienstbaarheid door verjaring kan ontstaan. De geïntimeerden hebben zich beroepen op verjaring van het recht om uit te wegen vanuit een loods op hun perceel. Het hof heeft vastgesteld dat de verjaringstermijnen nog niet zijn verstreken en dat de vordering van de appellanten om de geïntimeerden te verbieden om anders uit te wegen dan via de noodweg, gegrond is. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de geïntimeerden verboden om buiten de noodweg te komen, met een dwangsom als sanctie voor overtredingen. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de appellanten toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.188.112
(zaaknummer rechtbank Gelderland 285874)
arrest van 14 februari 2017
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [plaatsnaam] ,2. [appellant 2] ,

wonende te [plaatsnaam] ( [land] ),
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. F. Klemann,
tegen:

1.[geïntimeerde 1]2. [geïntimeerde 2] ,

beiden wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. M.H. Hogeman.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
2 september 2015 en 16 december 2015 die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 maart 2016,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- de schriftelijke pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
3.1
[geïntimeerden] is vanaf 13 augustus 1997 eigenaar van twee percelen grond, plaatselijk bekend [adres] te [plaatsnaam] en kadastraal bekend [kadasternummers] . Op perceel [perceel 1] staat een bedrijfshal die uitweegt op het aangrenzende perceel van [appellanten] . Op het (smalle) perceel [perceel 2] heeft [geïntimeerden] voorheen een illegale overkapping/loods gehad. In 2012 is deze vervangen door een loods waarvoor de gemeente [plaatsnaam] een bouwvergunning heeft verleend. De loods weegt met drie roldeuren dwars uit op de uitweg vanuit de bedrijfshal en over het perceel van [appellanten] naar de openbare weg.
3.2
[appellanten] is vanaf 9 december 2010 onverdeeld eigenaar van de aangrenzende percelen, plaatselijk bekend [adres] te [plaatsnaam] . Op de percelen staan bedrijfsgebouwen die gedeeltelijk zijn verhuurd aan een autoschadebedrijf en een kringloopcentrum. Het onbebouwde deel van het perceel, ook aan de zijde van de opstallen van [geïntimeerden] , wordt gebruikt als aanrijroute en parkeerterrein voor de huurders en hun klanten.
3.3
In de brieven van 13 maart 2012, 23 december 2013 en 24 juli 2014 aan [geïntimeerden] (producties 6-8 bij inleidende dagvaarding) is door en namens [appellanten] onder meer medegedeeld dat [geïntimeerden] alleen uit de bedrijfshal via de kortste weg mag uitwegen en dat het uitwegen vanuit de loods gestaakt moet worden. De brief van 24 juli 2014 heeft [geïntimeerden] in elk geval ontvangen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellanten] heeft in eerste aanleg – na wijziging van eis – verwijdering van plakkaten, een verbod anders uit te wegen dan op productie 3 bij inleidende dagvaarding is aangegeven en amotie van de loods gevorderd, een en ander versterkt met een dwangsom, met de veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 16 december 2015 (gepubliceerd onder ECLI:NL:RBGEL:2015:7840) [geïntimeerden] veroordeeld tot verwijdering van de plakkaten en de overige vorderingen afgewezen.

5.Debeoordelingvandegrievenendevordering

5.1
Het hoger beroep keert zich alleen tegen de afwijzing van de verbodsvordering anders uit te wegen dan op productie 3 bij inleidende dagvaarding is aangegeven.
5.2
Vanuit de bedrijfshal op perceel [perceel 1] is [geïntimeerden] gerechtigd uit te wegen naar de openbare weg. Partijen zijn het er in hoger beroep over eens dat [geïntimeerden] daartoe een noodweg heeft (vgl. voor [geïntimeerden] de schriftelijke pleitnota onderaan pagina 2). Deze noodweg loopt vanaf de toegangsdeur van de bedrijfshal langs de bedrijfsgebouwen van [appellanten] over de kortste weg naar de [adres] en is weergegeven op productie 10 in eerste aanleg. De route van de noodweg is als zodanig niet door [geïntimeerden] betwist. Artikel 5:57 BW lid 3 en lid 4 bepalen over de noodweg: lid 3: “Bij de aanwijzing van de noodweg wordt rekening gehouden met het belang van het ingesloten erf, dat langs die weg de openbare weg of het openbare water zo snel mogelijk kan worden bereikt, en met het belang van de bezwaarde erven om zo weinig mogelijk overlast van die weg te ondervinden. (…)” en lid 4: “Wanneer een wijziging in de plaatselijke omstandigheden dat wenselijk maakt, kan een noodweg op vordering van een onmiddellijk belanghebbende eigenaar worden verlegd.”
5.3
[appellanten] vordering strekt ertoe [geïntimeerden] te verbieden van een andere dan de noodweg gebruik te maken om uit te wegen. Het gaat daarbij in het bijzonder om een verbod uit te wegen vanuit de nieuwe loods op perceel [perceel 2] , wat alleen dwars op de noodweg kan geschieden vanuit de gerealiseerde loodsdeuren en waarvoor een aanzienlijk groter oppervlak van het terrein van [appellanten] vrij moet blijven dan voor de noodweg noodzakelijk is. Ten behoeve van het uitwegen vanuit de nieuwe loods is geen goederenrechtelijke voorziening getroffen. Een vordering van [geïntimeerden] de noodweg te verleggen ligt niet voor.
5.4
Het bestaan van een noodweg sluit het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring niet uit. [geïntimeerden] beroept zich daarop ten aanzien van het uitwegen vanuit de nieuwe loods op perceel [perceel 2] . Hij stelt daartoe dat hij sinds jaar en dag vanuit de in 1997 gerealiseerde overkapping/loods dwars op de noodweg heeft uitgeweegd en dat is blijven doen na de bouw van de loods in 2012.
5.5
Het hof oordeelt als volgt. [appellanten] heeft de percelen verworven van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , vertegenwoordigd door [persoon 1] . [geïntimeerden] heeft in samenspraak met [persoon 1] in 1997 de overkapping/loods opgericht en [persoon 1] heeft deze nadien medegebruikt ten behoeve van zijn bedrijfsvoering. Dat volgt voldoende duidelijk uit het niet weersproken standpunt van [geïntimeerden] dat [persoon 1] de helft van de kosten heeft bijgedragen en de door [geïntimeerden] overgelegde verklaringen van oud-werknemers (productie 1 bij memorie van antwoord) waaruit het gebruik van de overkapping/loods voor opslag volgt. [persoon 1] , die ook schriftelijk heeft verklaard (productie 11 eerste aanleg verklaring van 8 januari 2014 en productie 2 bij memorie van grieven, verklaring van 24 februari 2011), weerspreekt op zichzelf het medegebruik niet. Uit deze feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat [persoon 1] kennelijk mede vanwege het nut dat hij had van de gemeenschappelijk gebruikte opstal [geïntimeerden] toestemming heeft gegeven om vanuit de overkapping/loods uit te wegen, althans dat uitwegen gedoogde.
5.6
Het gebruik van het buurperceel voor het uitwegen uit de oude loods was daarom gebaseerd op een persoonlijk recht en dat bindt de opvolgend eigenaar onder bijzondere titel niet. De verjaring van de erfdienstbaarheid van weg kan dan ook pas zijn aangevangen vanaf de verwerving door [appellanten] op 9 december 2010. De verjaringstermijnen voor bevrijdende of verkrijgende verjaring zijn thans nog niet verstreken en bovendien gestuit door de brieven van en namens [appellanten] , ten laatste bij brief van 24 juli 2014. Ook indien moet worden aangenomen dat [persoon 1] geen persoonlijk recht heeft toegekend of het gebruik van zijn perceel vanuit de overkapping/loods niet heeft gedoogd, is de benodigde verjaringstermijn nog niet verstreken. Voor goede trouw die leidt tot verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid van weg is vereist dat [geïntimeerden] zich redelijkerwijs als rechthebbende daarvan mocht beschouwen (artikel 3:118 lid 1 BW) waarvoor in het algemeen slechts plaats is indien een rechtshandeling tot vestiging van de gestelde erfdienstbaarheid heeft plaatsgevonden, maar de titel of akte een gebrek vertoont. Daaromtrent heeft [geïntimeerden] niets gesteld en is ook niets gebleken. Voor bevrijdende verjaring geldt een termijn van twintig jaren die sedert 1997 nog niet is verstreken en bovendien is gestuit.
5.7
Uit de huurovereenkomst tussen [appellanten] en het Kringloopcentrum valt geen erkenning van een erfdienstbaarheid of persoonlijk recht om uit te wegen vanaf de loodsdeuren te putten. Daarin staat slechts dat de huurder bij het gebruik van het buitenterrein doorgang moet verlenen aan andere gebruikers van het pand en de aangrenzende bedrijven en woningen. Een erkenning van [appellanten] jegens [geïntimeerden] dat de laatste gerechtigd is uit te wegen vanuit de nieuwe loods is daarin niet vervat, nog daargelaten dat de huurovereenkomst slechts geldt tussen [appellanten] en het Kringloopcentrum en niet gericht was tot [geïntimeerden] .
5.8
De omstandigheid dat [geïntimeerden] eerst zonder en later met vergunning een loods heeft gebouwd zonder de toegang tot die loods goederenrechtelijk te regelen, blijft dus voor zijn rekening en risico. Het publiekrechtelijk parkeerplan dat een vrije weg gebiedt van 8,5 meter breed (productie 3 bij memorie van antwoord), vestigt geen goederenrechtelijke gevolgen tussen buren. Dit nog daargelaten dat onduidelijk is gebleven waar de 8,5 meter zone die in het conceptbesluit is genoemd, is gesitueerd en dat de zone noodzakelijkerwijs meebrengt dat vanuit de loodsdeuren wordt uitgeweegd. [geïntimeerden] zal de loods thans anders moeten inrichten en benodigde spullen uit de loods naar de bedrijfshal moeten brengen om deze via de noodweg naar de openbare weg te vervoeren. De opmerking van [geïntimeerden] bij pleidooi dat dit niet kan omdat de bedrijfshal aan een derde is verhuurd, is eveneens een omstandigheid die voor rekening en risico van [geïntimeerden] dient te blijven.
5.9
Het beroep van [geïntimeerden] op misbruik van recht of gebrek aan belang gaat niet op, alleen al niet omdat overlast geen voorwaarde is voor een eigenaar om zijn rechten te handhaven. Daarnaast is het ontegenzeggelijk zo dat het voorgestane gebruik van [geïntimeerden] van het terrein om ook uit te wegen vanuit de loodsdeuren de gebruiksmogelijkheden en daarmee de waarde van de percelen van [appellanten] verminderen. Het door [geïntimeerden] gedane bewijsaanbod passeert het hof, omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
Slotsom
5.1
Het hoger beroep slaagt zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover het [geïntimeerden] daarbij niet is verboden om buiten de hierna aangegeven route over [appellanten] perceel van en naar de [adres] te gaan. Het hof zal [geïntimeerden] alsnog verbieden anders uit te wegen dan over de noodweg. In hoger beroep verwijst [appellanten] naar productie 3 en een groene lijn, [appellanten] heeft echter in eerste aanleg productie 10 overgelegd waarop een groene lijn staat. Ter comparitie is ook besproken dat productie 10 de noodweg beter aangeeft en de advocaat van [appellanten] heeft daarmee ingestemd. Het hof zal dan ook productie 10 aanhalen. De gevorderde dwangsom zal eveneens als niet weersproken worden toegewezen en gemaximeerd als na te melden.
5.11
Als de (wat de eerste aanleg betreft: overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 98,14
- griffierecht € 285
- salaris advocaat
€ 904(2 punten x tarief II)
Totaal € 1.287,14
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 96,02
- griffierecht € 314
- salaris advocaat
€ 1.788(2 punten x tarief II)
Totaal € 2.198,02

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 16 december 2015 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, voor zover de hierna toegewezen vordering daarbij is afgewezen en voor zover de proceskosten in eerste aanleg daarbij werden gecompenseerd, en doet opnieuw recht:
verbiedt [geïntimeerden] buiten de noodweg, zoals met een groene lijn aangegeven op productie 10 van [appellanten] in eerste aanleg, te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100 per overtreding met een maximum van € 10.000,
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak vastgesteld op € 1.287,14 en tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 2.198,02.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, Th.C.M. Willemse en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.