In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen over het recht van uitweg en de verjaring van een erfdienstbaarheid. De appellanten, eigenaren van een perceel grond, hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, die eigenaar zijn van aangrenzende percelen. De rechtbank Gelderland heeft in een eerder vonnis de vorderingen van de appellanten afgewezen, met uitzondering van de veroordeling tot verwijdering van plakkaten. De appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden sinds 1997 eigenaar zijn van twee percelen grond, waarvan één perceel een bedrijfshal bevat die uitweegt op het perceel van de appellanten. De appellanten zijn sinds 2010 eigenaar van de aangrenzende percelen, die worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de geïntimeerden gerechtigd zijn om via een noodweg uit te wegen naar de openbare weg. De appellanten hebben echter gevorderd dat de geïntimeerden worden verboden om op een andere manier uit te wegen dan via deze noodweg.
Het hof heeft geoordeeld dat het bestaan van een noodweg niet uitsluit dat erfdienstbaarheid door verjaring kan ontstaan. De geïntimeerden hebben zich beroepen op verjaring van het recht om uit te wegen vanuit een loods op hun perceel. Het hof heeft vastgesteld dat de verjaringstermijnen nog niet zijn verstreken en dat de vordering van de appellanten om de geïntimeerden te verbieden om anders uit te wegen dan via de noodweg, gegrond is. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de geïntimeerden verboden om buiten de noodweg te komen, met een dwangsom als sanctie voor overtredingen. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de appellanten toegewezen.