ECLI:NL:GHARL:2017:11539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
08-760036-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opportuniteit voorlopige hechtenis en vernietiging bevel tot gevangenhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte was geboren in 1994 en verbleef in het huis van bewaring te Zutphen. Het hoger beroep was ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 april 2017, waarin de gevangenhouding van de verdachte was bevolen. De zaak betrof een poging tot inbraak en andere feiten waarvoor de rechtbank eerder de gevangenneming had afgewezen.

De rechter-commissaris had op 21 november 2016 de bewaring van de verdachte bevolen in verband met een poging tot inbraak. De raadkamer van de rechtbank had op 30 november 2016 de gevangenhouding bevolen voor negentig dagen. De officier van justitie had de verdachte gedagvaard voor de rechtbank Overijssel, maar de rechtbank had de vordering tot gevangenneming afgewezen. Op 28 maart 2017 werd de voorlopige hechtenis opgeheven, maar de verdachte werd kort daarna opnieuw in verzekering gesteld voor twee andere feiten.

Het hof oordeelde dat de officier van justitie de verdachte had kunnen dagvaarden voor de eerdere zittingen, maar dit niet had gedaan. Aangezien de rechtbank de voorlopige hechtenis had opgeheven, terwijl er al een onderbouwde verdenking was voor de twee andere feiten, oordeelde het hof dat het bevel tot voorlopige hechtenis niet opportuun was. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank, wees de vordering tot gevangenhouding af en gelastte de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.

Uitspraak

beschikking
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Arnhem
pkn: 08-760036-17
avnr: 000647-07
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 12 april 2017, voor zover houdende het bevel tot gevangenhouding van verdachte.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte, mr J. Michels, advocaat te Oldenzaal, en gezien de schriftelijke verklaring van verdachte niet gehoord te willen worden bij de behandeling in raadkamer van 10 mei 2017.
Het hof heeft gezien bovengenoemde beschikking en de akte opgemaakt door de griffier bij die rechtbank van 13 april 2017.

OVERWEGINGEN:

De rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft op 21 november 2016 de bewaring van verdachte bevolen ter zake van een poging tot inbraak op 18 november 2016. De raadkamer van die rechtbank heeft op
30 november 2016 ter zake van die verdenking de gevangenhouding van verdachte bevolen voor de duur van negentig dagen. Blijkens het opsporingsonderzoek in die zaak bestond ten tijde van de bewaring ook een verdenking tegen verdachte ter zake van een inbraak en een poging tot inbraak op 1 november 2016. Technisch onderzoek met betrekking tot een onder verdachte aangetroffen breekijzer heeft op 10 januari 2017 aanvullend bewijs opgeleverd ter zake van de twee laatstgenoemde feiten. De officier van justitie heeft verdachte ter zake van het eerstgenoemde feit gedagvaard tegen de terechtzitting 28 februari 2017 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de gevangenneming ter zake van de twee laatstgenoemde feiten gevorderd. De rechtbank heeft die vordering afgewezen omdat artikel 65, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet zou zijn geschreven voor deze situaties. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de terechtzitting van 28 maart 2017. Op die terechtzitting heeft de officier van justitie opnieuw de gevangenneming ter zake van de twee laatstgenoemde feiten gevorderd, maar deze weer ingetrokken omdat er geen schriftelijke vordering aanwezig zou zijn. Op die terechtzitting heeft de raadsman aangegeven dat hij van de behandelende officier van justitie had begrepen dat als de rechtbank de voorlopige hechtenis zou beëindigen, verdachte direct in verzekering zou worden gesteld voor de twee nadere feiten (waarvoor verdachte nog niet was gedagvaard). De rechtbank heeft op die datum de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opgeheven en het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd. Verdachte is op 28 maart 2017 vervolgens voor de twee nadere feiten in verzekering gesteld, op 31 maart 2017 heeft voornoemde rechter-commissaris de bewaring van verdachte bevolen en op 12 april 2017 heeft de raadkamer van de rechtbank de gevangenhouding bevolen voor de duur van negentig dagen. Het hoger beroep richt zich tegen deze beslissing.
De officier van justitie had verdachte ter zake van de twee nadere feiten kunnen dagvaarden tegen de terechtzitting van 28 februari 2017 of tegen die van 28 maart 2017 en op die zitting de gevangenneming van verdachte ter zake van die feiten kunnen vorderen. De officier van justitie heeft dat niet gedaan. Nu de rechtbank ter zake van het eerste feit de voorlopige hechtenis op grond van artikel van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft opgeheven, hoewel de nader onderbouwde verdenking ter zake van de twee nadere feiten bekend was, acht het hof het bevelen van de voorlopige hechtenis voor die twee feiten na die invrijheidstelling onder de gegeven omstandigheden niet opportuun. Het hof zal daarom de beslissing waarvan beroep vernietigen, de vordering tot gevangenhouding afwijzen en de invrijheidstelling van verdachte gelasten.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 65, 66, 67, 67a en 71 van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING:

Het hof vernietigt de beschikking waarvan beroep, wijst af de vordering tot gevangenhouding en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Aldus gegeven op 11 mei 2017 door mrs E.A.K.G. Ruys, voorzitter, P.R. Wery en
Y.A.J.M. van Kuijck, raadsheren, in tegenwoordigheid van M. van Daalen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.