ECLI:NL:GHARL:2017:11538

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
21-002706-15-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de raadkamer van het gerechtshof om kennis te nemen van een vordering tot gevangenneming na veroordeling in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2017 een beslissing genomen op de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte, die eerder door de rechtbank Gelderland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. De verdachte was veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De advocaat-generaal had op 30 januari 2017 een vordering tot gevangenneming ingediend, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende termen waren om deze vordering te honoreren. Het hof stelde vast dat de verdachte tot dat moment niet in voorlopige hechtenis had verbleven en dat het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank nog niet was behandeld. Het hof concludeerde dat, hoewel er ernstige bezwaren waren, de tijdsverloop sinds de veroordeling en het feit dat het onderzoek in hoger beroep nog niet was aangevangen, leidde tot de afwijzing van de vordering tot gevangenneming. De advocaat-generaal kreeg de mogelijkheid om de vordering opnieuw ter terechtzitting in te dienen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Arnhem
pkn: 21-002706-15-12
Het gerechtshof heeft te beslissen op de vordering van de advocaat-generaal bij dit hof van
30 januari 2017 tot het geven van een bevel tot gevangenneming van de verdachte
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) in het jaar 1965
verblijvende op het adres: [verblijfplaats] .
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door
mr B.P.J. Heinrici, advocaat te Rotterdam, in raadkamer van heden. Het onderzoek heeft plaatsgevonden met bijstand van de heer [naam tolk] , tolk in de Arabische (Marokkaanse) taal.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij voormelde vordering tot gevangenneming.

OVERWEGING:

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem heeft verdachte bij vonnis van 29 april 2015 veroordeeld onder meer ter zake van:
Feit 1 primair en 2, telkens: ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’;
De feiten 3, 5 primair en 7 primair, telkens: ‘poging tot het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’;
Feit 4: ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’,
tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft in deze zaak tot dusverre niet in voorlopige hechtenis verbleven.
Verdachte heeft tegen voormelde uitspraak van 29 april 2015 hoger beroep ingesteld. De zaak zal bij dit hof worden aangebracht ter terechtzitting van 22 maart 2017.
De officier van justitie heeft op 12 januari 2017 op grond van voormeld vonnis de inbewaringstelling van verdachte gevorderd. De rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem heeft die vordering bij beslissing van 12 januari 2017 niet ontvankelijk verklaard omdat niet hij maar dit hof bevoegd is ter zake van de voorlopige hechtenis nu tegen voormeld vonnis hoger beroep is ingesteld. De officier van justitie heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. De raadkamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem heeft bij beslissing van 26 januari 2017 zij het op andere gronden als de rechter-commissaris het hoger beroep ongegrond verklaard.
De advocaat-generaal heeft vervolgens op 30 januari 2017 op grond van voormeld vonnis een vordering tot gevangenneming verachte ingediend bij dit hof.
Met de rechter-commissaris en de raadkamer van de rechtbank is het hof van oordeel dat, nu tegen voormeld vonnis hoger beroep is ingesteld, dit hof bevoegd is ter zake van de voorlopige hechtenis in deze zaak. Voorts is het hof van oordeel dat, nu het onderzoek ter terechtzitting hoger beroep nog niet is aangevangen en dit niet op korte termijn is te verwachten, de raadkamer van het hof bevoegd is om van een vordering tot gevangenneming kennis te nemen.
Het voormelde vonnis levert, gelet op artikel 75, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, op zichzelf ernstige bezwaren en gronden voor een bevel tot voorlopige hechtenis. Het Openbaar Ministerie heeft niet bij requisitoir in eerste aanleg, noch direct na voormeld vonnis zo’n bevel gevorderd, maar doet dat eerst nu, anderhalf jaar nadat dat vonnis is gewezen. Tegen de achtergrond daarvan ziet het hof thans onvoldoende termen om de gevangenneming van verdachte te bevelen. Het hof zal de vordering afwijzen. Het staat de advocaat-generaal vrij om ter terechtzitting wederom een dergelijke vordering te doen.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 65, 66, 67, 67a en 75 van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING:

Het hof:
- wijst af de vordering tot gevangenneming.
Aldus gegeven op 8 februari 2017 door mrs E.A.K.G. Ruys, voorzitter, F.A.M. Bakker en A.B.A.P.M. Ficq, raadsheren, in tegenwoordigheid van H. de Graaf, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.