ECLI:NL:GHARL:2017:11538
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de raadkamer van het gerechtshof om kennis te nemen van een vordering tot gevangenneming na veroordeling in eerste aanleg
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2017 een beslissing genomen op de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte, die eerder door de rechtbank Gelderland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. De verdachte was veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De advocaat-generaal had op 30 januari 2017 een vordering tot gevangenneming ingediend, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende termen waren om deze vordering te honoreren. Het hof stelde vast dat de verdachte tot dat moment niet in voorlopige hechtenis had verbleven en dat het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank nog niet was behandeld. Het hof concludeerde dat, hoewel er ernstige bezwaren waren, de tijdsverloop sinds de veroordeling en het feit dat het onderzoek in hoger beroep nog niet was aangevangen, leidde tot de afwijzing van de vordering tot gevangenneming. De advocaat-generaal kreeg de mogelijkheid om de vordering opnieuw ter terechtzitting in te dienen.