ECLI:NL:GHARL:2017:11537

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
21-001423-17-06
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis na veroordeling voor ernstige misdrijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2017 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die eerder door de rechtbank Gelderland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar voor ernstige misdrijven, waaronder afpersing en mensenhandel. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling en verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis, die op dat moment nog van kracht was. Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er sprake is van een rechterlijk oordeel in de zin van artikel 5, eerste lid onder a, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De gronden voor de voorlopige hechtenis zijn nog steeds aanwezig, en het hof heeft geconcludeerd dat het maatschappelijk en strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte bij schorsing. Het hof heeft zowel het primaire verzoek tot opheffing als het subsidiaire verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

Uitspraak

pkn: 21-001423-17 - 06
Het gerechtshof heeft te beslissen op een verzoek, vervat in een verzoekschrift van
13 december 2017, ingekomen ter griffie van het hof op 14 december 2017, namens de verdachte,
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem,
tot opheffing dan wel schorsing van het tegen die verdachte rechtens gegeven en nog van kracht zijnde bevel tot voortduren van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, in raadkamer van heden.

OVERWEGINGEN:

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 3 maart 2017 veroordeeld onder meer ter zake van 1 primair) afpersing in vereniging, 4 primair) medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, 7) mensenhandel in vereniging en 9) deelnemen aan een criminele organisatie, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaren met aftrek. Verdachte en het openbaar ministerie zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
Het hof constateert dat met dat vonnis thans sprake is van een rechterlijk oordeel in de zin van artikel 5, eerste lid onder a, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
De gronden waarop het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte berust, zijn nog steeds aanwezig, zodat het primaire verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte moet worden afgewezen.
De raadsman heeft ook een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. Gelet op voornoemd vonnis is het hof van oordeel dat bij afweging van alle betrokken belangen het maatschappelijk en strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder moet wegen dan het persoonlijk belang van verdachte bij schorsing daarvan.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 69, 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING:

Het hof wijst het primaire en subsidiaire verzoek af.
Aldus gegeven op 20 december 2017 door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr. B.F.A. van der Krabben en mr. A.W.M. Elders, raadsheren, in tegenwoordigheid van
M. van Daalen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.