ECLI:NL:GHARL:2017:11536

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
21-001424-17-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis na veroordeling voor ernstige misdrijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die eerder door de rechtbank Gelderland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar voor ernstige misdrijven, waaronder afpersing, oplichting, mensenhandel, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof heeft de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord in raadkamer.

Het hof overweegt dat er sprake is van een rechterlijk oordeel in de zin van artikel 5, eerste lid onder a, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Bij de afweging van de belangen moet het maatschappelijk en strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van de verdachte bij schorsing. Het hof heeft daarbij gelet op de ernst van de feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld en de gevolgen van een eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, waarbij het hof zich baseerde op de relevante wetgeving, waaronder artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is genomen door de voorzitter en de raadsheren, en is ondertekend door de griffier.

Uitspraak

pkn: 21-001424-17 - 07
Het gerechtshof heeft te beslissen op een verzoek, vervat in een verzoekschrift van
12 december 2017, ingekomen ter griffie van het hof op 13 december 2017, namens de verdachte,
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem,
tot schorsing van het tegen die verdachte rechtens gegeven en nog van kracht zijnde bevel tot voortduren van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door
mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, in raadkamer van heden.

OVERWEGINGEN:

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 3 maart 2017 veroordeeld ter zake van parketnummer 05-880065-15, onder meer 1 primair) afpersing in vereniging, 3 primair) medeplegen van oplichting, 5) mensenhandel in vereniging, meermalen gepleegd, 6) medeplegen van gewoontewitwassen en 7) deelnemen aan een criminele organisatie, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek. Verdachte en het openbaar ministerie zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
Het hof constateert dat met dat vonnis thans sprake is van een rechterlijk oordeel in de zin van artikel 5, eerste lid onder a, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
De raadsman heeft een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan. Gelet op voornoemd vonnis is het hof van oordeel dat bij afweging van alle betrokken belangen thans het maatschappelijk en strafvorderlijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder moet wegen dan het persoonlijk belang van verdachte bij schorsing daarvan.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in artikel 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING:

Het hof wijst het verzoek af.
Aldus gegeven op 20 december 2017 door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr. B.F.A. van der Krabben en mr. A.W.M. Elders, raadsheren, in tegenwoordigheid van
M. van Daalen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.