ECLI:NL:GHARL:2017:11529

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
TBS P17/0262
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot beëindiging van de terbeschikkingstelling en verlenging van de maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2017, waarbij de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde werd afgewezen. De rechtbank had de terbeschikkingstelling beëindigd op basis van artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM, maar het hof oordeelt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan. De terbeschikkingstelling was op dat moment nog niet langer dan een jaar voorwaardelijk beëindigd, wat in strijd is met artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd, omdat de veiligheid van anderen dit eist. De reclassering had geadviseerd tot verlenging, gezien het recidiverisico en de noodzaak voor monitoring van de terbeschikkinggestelde. De deskundigen schatten het recidiverisico laag in, maar wijzen op de noodzaak van stabiliteit in het leven van de terbeschikkinggestelde. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de terbeschikkingstelling verlengd, waarbij het belang van de veiligheid van de samenleving voorop staat.

Uitspraak

TBS P17/0262
Beslissing d.d. 9 november 2017
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [woonplaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2017, houdende afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2004, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd;
  • de beslissing van dit hof van 9 maart 2017, waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd;
  • het verlengingsadvies van Reclassering Nederland van 12 april 2017;
  • het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 20 juni 2017;
  • de vordering van de officier van justitie van 4 mei 2017;
  • de rapportage pro justitia van drs. P.A. de Mon, psychiater, van 22 mei 2017;
  • de rapportage pro justitia van drs. P.E. Geurkink, psycholoog, van 14 juni 2017;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de officier van justitie van 11 juli 2017;
  • de memorie van appel van de officier van justitie van 13 juli 2017;
  • het advies aan opdrachtgever toezicht inzake hoger beroep van Reclassering Nederland van 18 oktober 2017.
Het hof heeft ter zitting van 26 oktober 2017 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Koster, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal
mr. A.M. de Vries.

Overwegingen

Het (aanvullend) advies van de reclassering
De reclassering heeft in haar advies van 12 april 2017 geadviseerd de terbeschikkingstelling, waarvan de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd, te verlengen met een jaar. Daartoe is aangevoerd dat de terbeschikkinggestelde op de goede weg lijkt te zijn om uit de terbeschikkingstelling te komen. Gezien de vele veranderingen van het afgelopen jaar waarin de terbeschikkinggestelde (en zijn partner) toch in zekere zin zijn geleefd en waarin hij pas sinds kort in een rustiger vaarwater is komen te verkeren, is het komende jaar van belang om te bezien hoe betrokkene zich staande houdt in deze toch geheel nieuwe leefsituatie. Daarbij zullen andere dingen van hem gevraagd worden. De reclassering verwacht dat het recidiverisico zal toenemen op het moment dat de terbeschikkinggestelde gevoelens van miskenning en afwijzing ervaart en daar geen adequate uitingsvorm voor weet te vinden door bijvoorbeeld zijn frustraties kenbaar te maken of hulp te vragen. In die situatie zal het risico op seksueel gewelddadig gedrag toenemen.
In haar advies van 18 oktober 2017 adviseert de reclassering een beëindiging van de terbeschikkingstelling. Alle hulpverleningscontacten zijn afgesloten, zowel voor de terbeschikkinggestelde als zijn partner. Beiden hebben een vaste contactpersoon/behandelaar op wie zij kunnen terugvallen indien daar behoefte aan/noodzaak toe is. Er is volgens de reclassering sprake van een voldoende stabiele basis, die maakt dat er geen reden meer is voor verdere hulpverlening. Het reclasseringstoezicht vindt laagfrequent plaats en heeft enkel de functie van monitoring van de leefsituatie.
De reclassering wijst erop dat het voor de terbeschikkinggestelde belangrijk is dat hij zijn ongenoegens (gevoelens van krenking/miskenning) bij zichzelf weet te signaleren en op adequate wijze verwerkt in plaats van deze te vermijden. Het afgelopen jaar heeft de reclassering momenten gezien dat hij in staat was dit te doen. De terbeschikkinggestelde vertelt de reclassering veelal dat het goed gaat. Hij heeft geen hulpvraag en neemt weinig initiatief situaties te delen. In rationele zin weet hij zijn verhaal meestal goed te verwoorden. Het valt de reclassering op dat de terbeschikkinggestelde zijn hart niet op zijn tong heeft liggen en vermijdend kan zijn. Dit maakt dat het lastig te bepalen is waar de terbeschikkinggestelde daadwerkelijk staat en vooral of hij daadwerkelijk in staat is een adequate uitingsvorm te hanteren voor onderliggende gevoelens van krenking/miskenning op het moment dat hij hiermee wordt geconfronteerd. Tevens is moeilijk te bepalen of hij in staat is hulp in te schakelen. Niet ondenkbaar is dat zijn karaktereigenschappen (narcistische kenmerken) hierin een belemmering vormen.
Het advies van de externe deskundigen
Uit de rapportages van psychiater De Mon van 22 mei 2017 en van en psycholoog Geurkink van 14 juni 2017 volgt dat er bij de terbeschikkinggestelde sprake was van een persoonlijkheidsstoornis, die sinds de start van de terbeschikkingstelling is verbleekt, volgens de psychiater zodanig dat niet meer wordt voldaan aan de criteria om deze diagnose te kunnen stellen.
Beide deskundigen schatten het recidiverisico in geval van beëindiging van de terbeschikkingstelling laag in met dien verstande dat dit volgens Geurkink onder specifieke omstandigheden kan oplopen tot matig. Hiervan is nu geen sprake. Om de kans op recidive blijvend laag te houden, moet de terbeschikkinggestelde een stabiel leven hebben in de zin van onderdak, werk/dagbesteding en sociale contacten. Ten aanzien van het risicomanagement is het volgens De Mon van belang dat de terbeschikkinggestelde openheid geeft over zijn belevingswereld. Beide deskundigen adviseren tot beëindiging van de maatregel.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank en verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, de terbeschikkingstelling niet had mogen beëindigen, nu de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling op dat moment feitelijk nog geen jaar had geduurd. Afgezien daarvan ziet de advocaat-generaal in de inhoud van de reclasseringsadviezen wel degelijk reden om de terbeschikkingstelling te verlengen. Volgens psycholoog Geurkink is het recidiverisico laag en kan dat onder specifieke omstandigheden oplopen naar matig. De terbeschikkinggestelde is al langere tijd bezig met zijn resocialisatie, maar hij woont nog niet zo lang samen met zijn vriendin, die ook ter beschikking is gesteld, en met wie hij ruim een jaar geleden een zoon heeft gekregen. Het krijgen van een kind kan van invloed zijn op hoe iemand in het leven staat, de emoties en de partnerrelatie. Het is de vraag of de terbeschikkinggestelde eventuele problemen zal onderkennen en in dat geval tijdig aan de bel zal trekken. Het is volgens de advocaat-generaal van belang dat de monitoring door de reclassering voortduurt. Huisbezoek kan daar goed aan bijdragen gelet op de zorgpunten die naar voren zijn gebracht.
Voor zover er bij de huidige voorwaarden sprake zou zijn van strijd met het bepaalde in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM, moeten deze kritisch worden bekeken en zo nodig aangepast, maar dit vormt voor de advocaat-generaal zeker geen reden om de terbeschikkingstelling te beëindigen.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw
De terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw hebben om bevestiging van de beslissing van de rechtbank verzocht. Het recidiverisico is laag en lager dan laag is niet mogelijk. Daarnaast heeft de terbeschikkinggestelde nog wel kenmerken van een bepaalde persoonlijkheidspathologie, maar zijn deze dusdanig verbleekt dat niet langer wordt voldaan aan de criteria voor een stoornis. Het is de terbeschikkinggestelde met zijn achtergrond gelukt om een stap in de maatschappij te maken. Zijn vriendin is ook betrokken in zijn behandeling. De reclassering komt slechts eens in de vier weken pro forma op huisbezoek. Als de terbeschikkinggestelde niet aan de bel zou trekken, dan doet hij dat wellicht ook niet in de huidige situatie. Er wordt derhalve niet langer voldaan aan het gevaarscriterium.
De enige reden voor verlenging is het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Artikel 94 van de Grondwet bepaalt echter dat voornoemd artikel buiten toepassing moet worden gelaten, omdat het onverenigbaar is met het bepaalde in artikel 5 EVRM en artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen, reeds omdat de rechtbank op ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat voortduring van de maatregel in strijd zou zijn van het bepaalde in artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM, met name zou niet langer zijn voldaan aan de in het derde en vierde lid van dat Protocol toegestane beperkingsgronden. Naar het hof begrijpt, heeft de rechtbank daarbij het oog op de voorwaarde dat de terbeschikkinggestelde niet zonder toestemming zich buiten de landsgrenzen van het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden mag begeven. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien om voorbij te gaan aan artikel 509t, tweede lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en heeft de maatregel beëindigd terwijl de voorwaardelijk beëindiging van de verpleging van overheidswege op dat moment feitelijk nog geen jaar had geduurd. Voor zover in dit geval deze voorwaarde als een ontoelaatbare belemmering in het licht van voormeld Verdrag moet worden gezien, had de rechtbank deze (en zo nodig andere voorwaarden) kunnen laten vallen om die veronderstelde strijdigheid weg te nemen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte met een beroep op voormeld Verdrag artikel 509t, tweede lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering buiten toepassing gelaten. Het hof komt ook om andere redenen tot een andere beslissing.
Indexdelicten
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2004 is de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd ter zake van:
  • een drietal verkrachtingen,
  • een poging tot afpersing of poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
  • diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Dit betreffen misdrijven die gericht zijn tegen en/of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Duur en verloop maatregel
De terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is formeel ingegaan op 7 juni 2007. Bij beslissing van 9 maart 2017 heeft het hof de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
Stoornis
Uit de rapportages van psychiater De Mon en forensisch psycholoog Geurkink volgt dat er bij de terbeschikkinggestelde sprake was van een persoonlijkheidsstoornis, die sinds de start van de terbeschikkingstelling is verbleekt, volgens de psychiater zodanig dat niet meer wordt voldaan aan de criteria om deze diagnose te kunnen stellen.
Recidiverisico
De externe deskundigen schatten de kans op recidive beiden laag in, met dien verstande dat dit volgens psycholoog Geurkink onder specifieke omstandigheden kan oplopen tot matig. Om de kans op recidive blijvend laag te houden, moet de terbeschikkinggestelde een stabiel leven hebben in de zin van onderdak, werk/dagbesteding en sociale contacten.
De reclassering verwacht dat het recidiverisico zal toenemen wanneer de terbeschikkinggestelde in een situatie terechtkomt van aanhoudende omstandigheden waarin hij gevoelens van miskenning en afwijzing ervaart en hij daar geen adequate uitingsvorm voor weet te vinden door bijvoorbeeld zijn frustraties kenbaar te maken of hulp te vragen. De terbeschikkinggestelde lijkt een zekere ongrijpbaarheid met zich mee te dragen. Hij heeft een sociaal wenselijke presentatie en bij hem is sprake van rationaliseren, wat het voor de reclassering lastig maakt om hem te kunnen doorgronden.
Verlenging
Gelet op de adviezen van de reclassering en de externe deskundigen en op hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Daarbij heeft het hof gelet op de ernst van de indexdelicten en de aanloop daar naartoe in combinatie met de constatering van de reclassering dat de terbeschikkinggestelde zijn hart niet op zijn tong heeft liggen en vermijdend kan zijn. Dit maakt dat het lastig te bepalen is waar de terbeschikkinggestelde daadwerkelijk staat en vooral of hij daadwerkelijk in staat is een adequate uitingsvorm te hanteren voor onderliggende gevoelens van krenking/miskenning op het moment dat hij hiermee wordt geconfronteerd. Tevens wordt aangegeven dat het moeilijk te bepalen is of de terbeschikkinggestelde in staat is hulp in te schakelen. Het is daarom naar het oordeel van het hof van belang om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen en het reclasseringstoezicht voort te zetten en zeker niet te verminderen. Van een noodzaak tot wijziging van de voorwaarden is het hof niet gebleken.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2017 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Verlengt de terbeschikkingstelling, waarvan de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd, met een termijn van
een jaar.
Aldus gedaan door
mr. E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. P. van Dijken als raadsheren,
en drs. I.M. van Woudenberg en dr. J. Lucieer als raden,
in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl als griffier,
en op 9 november 2017 in het openbaar uitgesproken.
Mr. P. van Dijken en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.