ECLI:NL:GHARL:2017:11496

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
200.161.069/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van eerdere eindbeslissing inzake verdeling van nalatenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de herziening van een eerdere eindbeslissing inzake de verdeling van een nalatenschap centraal. Het hof heeft op 19 december 2017 geoordeeld dat het noodzakelijk was om terug te komen op een eerdere uitspraak van 21 maart 2017, waarin per abuis was geoordeeld dat twee grieven slaagden. Dit oordeel bleek niet in lijn met de voorafgaande overwegingen, waardoor het hof nu concludeert dat de betreffende grieven faalden. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten te verduidelijken over deze herziening.

De zaak betreft een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerden] c.s. over de verdeling van de nalatenschap van hun ouders. In het eerdere arrest had het hof [appellant] opgedragen bewijs te leveren over een taxatie die in de woning van de moeder was uitgevoerd. [appellant] heeft echter afgezien van deze bewijsvoering, wat heeft geleid tot de conclusie dat ook een specifieke grief in het principale appel faalt.

Het hof heeft verder geconstateerd dat de eerdere bindende eindbeslissing over de grieven I tot en met III in het incidentele appel niet aansluit op de voorafgaande overwegingen. Hierdoor heeft het hof besloten om ambtshalve terug te komen op deze eerdere beslissing. De grieven in het incidentele appel, die betrekking hebben op de schulden en vorderingen tussen [appellant] en de nalatenschap, zijn nu als falend beoordeeld. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor een akte uitlating door beide partijen, waarbij zij moeten aangeven of zij opnieuw wensen te fourneren of dat de zaak kan worden afgedaan op basis van het reeds overgelegde dossier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.069/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/98970 / HA ZA 13-127)
arrest van 19 december 2017
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. L.C. van der Veer, kantoorhoudend te Meppel,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
2.
[geïntimeerde2] ,
wonende te [C] ,
3.
[geïntimeerde3] ,
wonende te [D] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk ook aan te duiden als
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In zijn arrest van 21 maart 2017 heeft het hof aan [appellant] opgedragen te bewijzen:
"- dat [E] in de periode tussen 27 januari 2012 en 12 december 2012 in opdracht van [geïntimeerde1] een taxatie heeft uitgevoerd in de woning van wijlen de moeder van partijen en
- dat [E] daarbij meer en andere zaken heeft aangetroffen dan die welke zijn vermeld in het taxatierapport van [F] en zo ja, welke dat zijn."
1.2
[appellant] heeft daarop afgezien van bewijsvoering, waarna partijen opnieuw hebben gefourneerd en arrest hebben gevraagd.
2.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1
Nu [appellant] heeft afgezien van het leveren van het hem bij tussenarrest opgedragen bewijs dient te worden geoordeeld dat ook grief K in het principale appel faalt.
2.2
Het heeft hof bij herlezing van zijn arrest van 21 maart 2017 een onjuistheid in zijn rechtsoverweging 6.4.8 geconstateerd die bij handhaving daarvan zou leiden tot een onjuiste uitkomst in de zaak. Daarin is overwogen dat de grieven I tot en met III in het incidenteel appel slagen. Deze bindende eindbeslissing sluit niet aan op de voorafgaande overwegingen, zodat het hof aanleiding ziet ambtshalve terug te komen op die overweging en thans te oordelen dat de grieven I tot en met III in het incidentele appel falen. Het hof overweegt daartoe nog het volgende.
2.3
Evenals de grieven A en B in het principale appel zien de grieven I tot en met III in het incidentele appel op de schulden en vorderingen tussen [appellant] en de nalatenschap van de moeder en de vader van partijen alsmede op de vraag of deze dienen te worden 'verrekend' in de nalatenschap van de vader.
2.4
In zijn beoordeling van de grieven I tot en met III in het incidenteel appel heeft het hof (kort weergegeven) geoordeeld dat de nalatenschap van vader een vordering op [appellant] had waarvan de omvang op 27 januari 2015 € 50.719,- bedroeg te vermeerderen met de nadien vervallen contractuele (samengestelde) rente van 7% per jaar. Tevens is geoordeeld dat door toedeling van die vordering aan [appellant] diens schuld aan en vordering op de nalatenschap in één hand zijn gekomen zodat deze door vermenging tot hun gemeenschappelijk beloop te niet gaan. Partijen spreken in dit verband over verrekening. Het materiele resultaat is (zie onder 6.4.7 van het arrest van 21 maart 2017) dat de omvang van het aandeel van [appellant] in de nalatenschap van vader en zijn schuld van € 50.719,- aan die nalatenschap tot hun gemeenschappelijk beloop te niet gaan. Nu partijen het hof niet (langer) vragen de omvang van het aandeel van [appellant] in de nalatenschap van vader vast te stellen, zal het hof geen oordeel geven over de vraag of dat per saldo leidt tot een vordering van [appellant] op die nalatenschap dan wel tot een schuld van [appellant] aan die nalatenschap.
2.5
De vorderingen van [geïntimeerden] c.s. in het incidenteel hoger beroep zoals weergegeven onder 2.7 van het tussenarrest van 21 maart 2017 luiden, voor zover hier van belang:
“opnieuw de verdeling van de nalatenschap van vader als volgt te willen vaststellen;
I.
de wijze van verdeling van de nalatenschap van vader te willen vaststellen op de wijze zoals nader uitgewerkt in het incidenteel appèl van deze memorie;
II.
te willen bepalen dat mr. A. Elzinga aan [appellant] uitbetaalt 25% van de waarde van de nalatenschap van vader, onder aftrek van een bedrag ad € 50.719,-, te vermeerderen met een rente van 7% over laatstgenoemd bedrag vanaf 27 januari 2015 tot aan de datum dat notaris mr. Elzinga het bedrag waarop [appellant] aanspraak kan maken heeft betaald;"(…)
2.6
In eerste aanleg hadden [geïntimeerden] c.s. onder meer gevorderd dat de rechter de omvang van de nalatenschap van vader zou 'bepalen op een wijze zoals nader uitgewerkt in het lichaam van de dagvaarding'. Dit deel van de eis keert niet terug in de vordering zoals geformuleerd in de gewijzigde eis in hoger beroep. De rechtbank heeft in het dictum van haar eindvonnis van 10 september 2014 voor wat betreft de omvang van de nalatenschap van vader geoordeeld:
"3.3. bepaalt de omvang van de nalatenschap van vader op een wijze zoals nader uitgewerkt in de overwegingen van dit vonnis"
Voor zover de grieven zien op een hernieuwde vaststelling van de omvang van de nalatenschap, zijn zij niet vertaald in een vordering in het (geherformuleerde) petitum. In zoverre falen de grieven I tot en met III in het incidentele appel.
2.7
Nu het hof voorts heeft geoordeeld dat de vordering van de nalatenschap van vader op [appellant] door schuldvermenging dan wel (in de terminologie van partijen) door verrekening teniet is gegaan dient deze vordering bij de verdere verdeling buiten beschouwing te blijven. Aan een rechterlijk oordeel aangaande de verrekening van artikel 3:184 BW wordt daarmee voor de hier bedoelde vordering c.q. schuld evenmin toegekomen.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hof per abuis heeft overwogen dat de grieven I tot en met III in het incidenteel appel slagen, waar bedoeld was te overwegen dat zij falen.
2.9
Het hof is volgens vaste rechtspraak gehouden om ingeval hij terugkomt op eindbeslissingen in zijn overwegingen en een eerder tussenarrest, partijen gelegenheid te geven daarop te reageren. Het hof zal daarom de zaak verwijzen naar de rol voor een akte uitlating door beide partijen. Partijen dienen in die akte tevens aan te geven of zij alvorens opnieuw arrest wordt gewezen eerst opnieuw wensen te fourneren dan wel dat de zaak kan worden afgedaan op basis van het reeds overgelegde dossier, aangevuld met de thans nog te nemen akten.
2.1
Voor het overige zal het hof iedere beslissing aanhouden.

3.Beslissing

het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 23 januari 2018 voor het nemen van akten door beide partijen doch uitsluitend aangaande het onder 2.9 bedoelde voornemen van het hof om terug te komen op zijn hiervoor aangeduide eindbeslissing onder 2.7 van het tussenarrest van
21 maart 2017;
voor het overige wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. I. Tubben en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
19 december 2017.