ECLI:NL:GHARL:2017:11449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
200.217.958
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag en billijke vergoeding in arbeidszaak met geestelijke gezondheidsproblemen

In deze zaak gaat het om een werknemer die zijn ontslag heeft ingediend en later de vernietiging van dit ontslag heeft ingeroepen. De werknemer, werkzaam bij Kroon Metal Technology B.V. (KMT), heeft op 27 oktober 2016 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, maar heeft deze op 7 november 2016 buitengerechtelijk ontbonden. Hij heeft vervolgens in eerste aanleg verzocht om de vernietiging van zijn ontslag en om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, met aanspraken op vergoedingen. De kantonrechter heeft zijn verzoeken afgewezen, waarop de werknemer in hoger beroep is gegaan.

In hoger beroep heeft de werknemer zich beroepen op artikel 7:683 lid 3 BW, waarin hij aanspraak maakt op een billijke vergoeding. Het hof oordeelt echter dat deze grondslag ondeugdelijk is, omdat het artikel niet van toepassing is op een opzegging door de werknemer. Het hof concludeert dat de werknemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de opzegging niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien, ondanks zijn beroep op geestelijke gezondheidsproblemen. Het hof wijst de verzoeken van de werknemer af en veroordeelt hem in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering bij het inroepen van geestelijke gezondheidsproblemen als grond voor de vernietiging van een ontslag. Het hof stelt dat de werknemer niet heeft aangetoond dat hij onder invloed van een geestelijke stoornis de opzegging heeft gedaan, en dat KMT niet had kunnen weten dat de werknemer niet handelingsbekwaam was. De beslissing van de kantonrechter wordt gedeeltelijk vernietigd, maar de overige verzoeken van de werknemer worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.217.958
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen, 5625192)
beschikking van 19 december 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoeker,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M. Çankaya,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kroon Metal Technology B.V.,
gevestigd te Wijchen,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: KMT,
advocaat: mr. M. Sahman.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
21 maart 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met producties, ter griffie ontvangen op 21 juni 2017;
- het verweerschrift met producties;
- de op 15 november 2017 ter griffie ingekomen producties 24 tot en met 27 van [verzoeker] ;
- de op 22 november 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij KMT een pleitnotitie heeft overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 3 januari 2018 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoeker] heeft verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en KMT te veroordelen tot betaling van:
- een billijke vergoeding van € 20.262,-, de transitievergoeding van € 3.377,89 bruto en
wettelijke rente over het vakantie-urensaldo vanaf 14 december 2016, alsmede wettelijke verhoging over het vakantie-urensaldo, een en ander met buitengerechtelijke incassokosten;
- het loon tot het rechtsgeldige einde van de arbeidsovereenkomst;
- de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze beschikking.

3.De feiten

3.1
Voor zover van belang in hoger beroep zijn de feiten als volgt.
3.2
[verzoeker] is op 1 augustus 2013 als algemeen productiemedewerker in dienst getreden bij KMT. Zijn salaris inclusief ploegentoeslag bedroeg laatstelijk € 3.127,67 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
3.3
Op 14 maart 2016 is [verzoeker] uitgevallen wegens spanningsklachten. KMT heeft haar Arboarts ingeschakeld. In de loop van mei 2016 schrijft de Arboverpleegkundige aan KMT dat [verzoeker] arbeidsongeschikt is wegens fysieke en psychische problemen, die grotendeels arbeidsgerelateerd zijn en waarvoor KMT volgens [verzoeker] een oplossing zou zoeken. Ook staat in de brief dat [verzoeker] over vier weken diverse afspraken bij behandelaren heeft. Daarna zal de bedrijfsarts hem oproepen om de mogelijkheden voor re-integratie te beoordelen.
3.4
De Arboarts adviseert in zijn brief van 17 juni 2016 aan KMT dat [verzoeker] en KMT samen naar oplossingen zoeken en een plan van aanpak maken. Als zij er samen niet uitkomen luidt het advies een externe deskundige/erkende mediator in te schakelen.
3.5
Op 8 juli 2016 bericht de Arboverpleegkundige aan KMT dat het redelijk gaat met [verzoeker] . KMT en [verzoeker] spreken af dat [verzoeker] op 27 juli 2016 om 15.00 uur bij KMT komt. Die dag belt [verzoeker] om 15.30 uur dat hij zich heeft verslapen en niet op het gesprek over re-integratie kan komen. KMT schrijft op 28 juli 2016 aan [verzoeker] :
"Wij zouden vandaag om 15.00 uur een (voortgangs)gesprek hebben bij mij op kantoor. Het gesprek zou gaan over het al dan niet ziek zijn en het al dan niet kunnen verrichten van (re-integratie-)activiteiten. Jij liet vorige week namelijk aan mij weten dat je weer graag aan de slag wilde gaan. (...) Voorts liet je weten dat je wel aanstaande maandag weer wilt beginnen met werken en dat je vanaf dat moment er weer voor 100% bent.
Als werkgever stellen wij vast dat de gemaakte afspraken met jou niet of onvoldoende door jou worden nagekomen en dat je grote moeite hebt om redelijke instructies van onze kant op te volgen. Je zult dat in de toekomst wel moeten gaan doen. (…) Doe jij dit niet, dan verspil je uiteindelijk je recht op loon en bestaat de mogelijkheid dat wij als werkgever nadere maatregelen/sancties zullen moeten treffen, daaronder wellicht begrepen ontslag (op staande voet). Vooralsnog gaan we er echter vanuit dat wij kunnen volstaan met een officiële waarschuwing en dat je aanstaande maandag je meldt op het werk en weer aan de slag gaat, zoals je vandaag hebt aangegeven. Of je aan de slag gaat, bepaal je uiteindelijk zelf. Daarbij spreekt het voor zich dat wij van onze kant de verantwoordelijkheid nemen die op een goed werkgever rust; jij van jouw kant zult de verantwoordelijkheid moeten nemen die op een goed werknemer rust."
3.6
[verzoeker] heeft zich op 1 augustus 2016 op het werk gemeld, maar heeft zich kort na aanvang van zijn werkzaamheden weer ziek gemeld.
3.7
Op 15 augustus 2016 vindt het mediationgesprek plaats. Een dag later heeft [verzoeker] een afspraak met de bedrijfsarts. Het daarvan opgemaakte rapport vermeldt:
"Werknemer geeft aan dat er een mediation gesprek heeft plaatsgevonden, dit heeft werknemer als positief ervaren. Prognose is momenteel moeilijk in te schatten, wel is het duidelijk dat werknemer gebaat is bij rust, ritme, regelmaat, geadviseerd om voor de eerste periode vaste diensttijden af te spreken.
Afgesproken dat rekening houdend met de beperkingen, vanaf de week van 22-08-2016 langzaam opgebouwd dient te worden in uren.
Advies: week 22-08-2016: 3x3 met tussentijdse dagen (...), 12-09-2016: uitbreiden naar 3x 4 uur."
3.8
KMT heeft [verzoeker] op 18 augustus 2016 opgeroepen op maandag 22 augustus 2016 om 10.00 uur. [verzoeker] is verschenen.
3.9
De Arboarts heeft op 9 september 2016 aan KMT bericht, voor zover van belang:
"Beperkingen:
(…)
Rubriek III Sociaal functioneren: Betrokkene is beperkt omtrent vervoer, auto rijden lukt hem nog niet, openbaar vervoer lukt met moeite. (…)
Conclusie en advies:
Werknemer geeft aan dat er een mediation gesprek heeft plaatsgevonden, dit heeft werknemer als positief ervaren. De knelpunten zijn nu verleden tijd hierdoor. (…)
Vervolg re-integratieschema:
(...) Wanneer werknemer voor 50% in uren aanwezig kan zijn en daarbij voor 80% van het eigen werk inhoudelijk weer belast kan worden, is verdere uitbreiding mogelijk."
3.1
[verzoeker] heeft zich op 19 september 2016 ziek gemeld in verband met 'bijkomende fysieke klachten'. Na een telefonisch verzuimconsult op 30 september 2016 heeft de Arboverpleegkundige KMT bericht dat [verzoeker] een onderzoek heeft gehad waarvan hij een week later de uitslag krijgt.
Op 14 oktober 2016 is aan KMT bericht dat uit de onderzoeken niet is gebleken van afwijkingen en dat aan [verzoeker] is meegedeeld dat hij contact met KMT moet opnemen om met re-integratie te starten.
Na overleg met KMT heeft [verzoeker] eerst een week vakantie opgenomen. Vanaf maandag 31 oktober 2016 zou hij dan starten met re-integratiewerkzaamheden.
3.11
Op donderdag 27 oktober 2016 meldde [verzoeker] zich bij bedrijfsleider [bedrijfsleider] , deelde mee dat hij het niet zag zitten bij KMT aan het werk te gaan en dat hij aan de slag wilde in de garage van een vriend. Daarbij overhandigde [verzoeker] aan [bedrijfsleider] een brief waarin hij meedeelde de arbeidsovereenkomst op te zeggen per 30 november 2016. [bedrijfsleider] heeft in aanwezigheid van [verzoeker] het advocatenkantoor van KMT gebeld om advies en nadat [verzoeker] herhaalde dat hij bij zijn vriend ging werken, is de opzegging aangemerkt als een duidelijke en ondubbelzinnige opzegging.
KMT heeft [verzoeker] vervolgens een vaststellingsovereenkomst aangeboden om een eventueel recht op een sociale uitkering zoveel mogelijk te waarborgen.
3.12
Op maandag 31 oktober 2016 heeft [verzoeker] , op het kantoor van KMT, de vaststellingsovereenkomst ondertekend. Op 7 november 2016 is deze overeenkomst namens [verzoeker] buitengerechtelijk ontbonden. In een brief van 16 november 2016 is namens [verzoeker] meegedeeld dat hij ook zijn opzegging buitengerechtelijk vernietigt.
KMT heeft [verzoeker] aan zijn opzegging gehouden en zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst per 1 december 2016 is geëindigd.
3.13
[verzoeker] is op 14 december 2016 voor 40 uur per week bij een andere werkgever in dienst getreden. Dit dienstverband is op 20 januari 2017 geëindigd. Vanaf 23 januari 2017 heeft [verzoeker] recht op een Ziektewet-uitkering.
3.14
De advocaat van [verzoeker] heeft een onafhankelijke bedrijfsarts ingeschakeld, [bedrijfsarts] , die op 22 december 2016 telefonisch met [verzoeker] heeft gesproken. Heijstek heeft op zijn beurt aan psychiater [psychiater] de vraag voorgelegd of [verzoeker] op 27 oktober 2016, ten tijde van de opzegging, al dan niet in staat was om in redelijke mate te overzien wat hij voor keuzes maakte en wat de consequenties daarvan waren, en of zijn gemoedstoestand was beïnvloed door een stoornis van zijn geestesvermogens. In het door [verzoeker] overgelegde rapport van 7 februari 2017 van de psychiater staat, voor zover van belang:
"Cliënt heeft een half jaar voor zijn ziekmelding de eerste paniekklachten ontwikkeld na een dronken bui, waarna hij steeds meer herinneringen aan zijn overleden vader kreeg. Cliënt heeft in de weken en maanden daarna meerdere paniekaanvallen gehad, toenemend in ernst en frequentie. Cliënt ging wel aldoor werken, maar moest zich vaker ziek melden omdat hij door paniekaanvallen het op het werk het niet trok. (…) Cliënt heeft begin najaar, in september/oktober, een nieuw antidepressivum gekregen (...). In het afgelopen maand a 1,5 heeft cliënt vermindering van de paniekklachten gezien, is hij ook gaan werken, wat mede bijgedragen heeft aan zijn herstel (…). Rondom de periode van zijn ontslagneming, in oktober, had cliënt nog steeds paniekklachten in ernstige vorm."
De conclusie van dit rapport van de psychiater vermeldt onder meer:
"Dit is een klinische, ernstige vorm van stoornis van de geestesvermogens; de paniekklachten hebben ervoor gezorgd, mede door de externe druk, dat cliënt (…) niet helder heeft kunnen nadenken, door angst en druk van buitenaf ontslag heeft genomen om korte metten te maken met zijn problemen (…).Cliënt heeft derhalve niet in redelijke mate kunnen overzien waar hij voor koos, evenmin wat de consequenties van het beëindigen van zijn arbeidsrelatie voor hem zouden kunnen zijn."
3.15
KMT heeft het rapport van Kaymaz voorgelegd aan haar Arbodienst. Arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] heeft geantwoord de medische situatie van [verzoeker] vlak voor en tijdens het ontslagnemen niet te kunnen beoordelen, maar te blijven bij de mening dat [verzoeker] benutbare mogelijkheden had. Een paniekaanval betekent ook niet dat een werknemer ondoordachte besluiten neemt. Bovendien was de arbeidsrelatie door mediation genormaliseerd, zodat de conclusie van de psychiater niet onderbouwd is.
3.16
In een aanvullend rapport van 20 juni 2017 heeft Kaymaz erkend dat een paniekaanval niet betekent dat men ondoordachte besluiten neemt. Volgens Kaymaz was rondom ontslagname sprake van zeer ernstige paniekklachten. Patiënten kunnen dan wisselende gradaties van bewustzijn en concentratie hebben. Volgens Kaymaz stond [verzoeker] naar eigen zeggen onder externe druk van KMT en heeft hij daaraan een einde willen maken.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
[verzoeker] heeft de kantonrechter verzocht hetzij voor recht te verklaren dat hij zijn opzegging rechtsgeldig heeft vernietigd, hetzij die opzegging te vernietigen en de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoeker] te ontbinden, en voorts KMT te veroordelen tot betaling van:
- de transitievergoeding,
- een billijke vergoeding,
- achterstallig loon en niet-genoten vakantiedagen met wettelijke verhoging en wettelijke rente,
- betaling van buitengerechtelijke incassokosten,
onder veroordeling van KMT in de proceskosten.
Ter zitting heeft [verzoeker] zijn vordering met betrekking tot vakantiedagen ingetrokken.
4.2
Volgens [verzoeker] mocht KMT niet op zijn opzegging vertrouwen en had zij de bedrijfsarts moeten vragen of [verzoeker] volledig handelingsbekwaam was en in hoeverre hij de gevolgen van zijn handelen kon overzien. KMT heeft volgens hem misbruik gemaakt van omstandigheden.
Voorts voert [verzoeker] aan dat hij ziek is geworden als gevolg van de arbeidsomstandigheden. Hij verzoekt ontbinding per 14 december 2016, op welke dag hij elders in dienst is getreden.
4.3
De kantonrechter heeft alle verzoeken van [verzoeker] afgewezen. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn klachten zijn ontstaan als gevolg van arbeidsomstandigheden, waarvoor de kantonrechter verwijst naar de passage in het rapport van Kaymaz over het ontstaan van de klachten. Bovendien behoorden knelpunten in september 2016, na mediation, volgens [verzoeker] tot de verleden tijd, zie onder 3.9.
KMT heeft uit verslagen van de Arboarts niet hoeven concluderen dat bij [verzoeker] sprake was van zodanig langdurige psychische problematiek dat KMT bij de bedrijfsarts had moeten navragen of [verzoeker] handelingsbekwaam was en de gevolgen van zijn handelen kon overzien, zoals [verzoeker] betoogt. Heijstek heeft zijn conclusie gebaseerd op slechts één telefonisch onderhoud met [verzoeker] . De arboarts is bij zijn oordeel gebleven. KMT heeft nog ter voorkoming van voor [verzoeker] ongewenste gevolgen een vaststellingsovereenkomst aangeboden die enkele dagen later in alle rust en in prettige sfeer door [verzoeker] is getekend. Onder deze omstandigheden had KMT niet kunnen of moeten weten dat [verzoeker] onder invloed van een psychische stoornis verkeerde of dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging, op grond waarvan KMT niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de duidelijke en ondubbelzinnige ontslagneming. Van misbruik van omstandigheden is geen sprake.
[verzoeker] is veroordeeld in de proceskosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Zoals weergegeven onder 2.3 heeft [verzoeker] in hoger beroep verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en KMT te veroordelen tot betaling van onder andere de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
KMT heeft terecht opgemerkt dat in hoger beroep niet is verzocht voor recht te verklaren dat de opzegging van [verzoeker] vernietigd is, of deze opzegging te vernietigen. Daarmee is onduidelijk wat de grondslag is voor de aanspraak op genoemde vergoedingen.
5.2
Namens [verzoeker] is tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de kantonrechter ten onrechte de opzegging niet heeft vernietigd. Op grond van artikel 7:683 lid 3 BW kan [verzoeker] dan herstel van de arbeidsovereenkomst of een billijke vergoeding vragen, waarbij hij kiest voor de billijke vergoeding, aldus [verzoeker] .
5.3
Het hof is van oordeel dat deze grondslag niet deugdelijk is. Het gaat in artikel 7:683 lid 3 BW om een -in de visie van de werknemer- ten onrechte niet vernietigde
opzegging door de werkgever. Dat volgt al uit het eerste lid van artikel 7:683 BW, waarin het gaat om een vernietigingsverzoek als bedoeld in artikel 7:677 lid 4 BW (een verzoek van de werknemer tot vernietiging van een ontslag op staande voet door de werkgever) of als bedoeld in artikel 7:681 BW (waarin, in lid 1, vijf categorieën van vernietigbare opzeggingen door de werkgever zijn opgesomd). Het volgt ook uit het derde lid van artikel 7:683 BW zelf. De daarin opgenomen billijke vergoeding is een alternatief voor de veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst. Indien het hof, anders dan de kantonrechter, van oordeel zou zijn dat het beroep van een werknemer op het ontbreken van een op zijn opzegging gerichte wil, zoals bedoeld in de artikelen 3:33 en 3:34 BW, slaagt, dan kan het hof het beroep op vernietigbaarheid gegrond verklaren. Daarmee zou de arbeidsovereenkomst in stand zijn gebleven. Aan een veroordeling tot herstel komt het hof dan niet toe, zodat voor het alternatief daarvoor - de billijke vergoeding - evenmin plaats is. Artikel 7:683 lid 3 BW heeft dus geen betrekking op een opzegging door de werknemer, waarvan de vernietigbaarheid is ingeroepen op basis van Boek 3 BW. Artikel 7:683 lid 3 BW is op het verzoek van [verzoeker] dus niet van toepassing. Hierop stuit het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 reeds af.
5.4
Dat leidt verder nog tot het volgende. Anders dan in eerste aanleg heeft [verzoeker] in hoger beroep geen verklaring voor recht verzocht dat de opzegging van 27 oktober 2016 rechtsgeldig is vernietigd, noch verzocht dat het hof de opzegging van 27 oktober 2016 zal vernietigen. Wel blijkt uit zijn beroepschrift en zijn toelichting tijdens de mondelinge behandeling dat [verzoeker] zijn standpunt handhaaft dat hij zijn opzegging van 27 oktober 2016 terecht heeft vernietigd op grond van een stoornis van zijn geestvermogens. Dit standpunt leidt, ook indien het juist zou zijn, echter niet tot het gevolg dat [verzoeker] aanspraak heeft op de transitievergoeding, aangezien [verzoeker] in hoger beroep evenmin een (equivalent van de) ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht. Er is dan geen grondslag voor het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding en evenmin voor een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671c lid 2 onder a BW, mocht een dergelijk verzoek in de stellingname van [verzoeker] besloten liggen.
5.5
Daar komt nog bij dat het hof mét de kantonrechter van oordeel is dat het beroep van [verzoeker] op de vernietigbaarheid van de opzegging niet opgaat. [verzoeker] beroept zich in zijn grief IV op artikel 3:34 BW en verwijst daarvoor naar het rapport van Kaymaz. Noch daarin, noch in het aanvullende rapport is evenwel onderbouwd dat [verzoeker] in een voortdurende staat van paniekaanvallen heeft verkeerd in de periode waarin hij de ontslagbrief heeft geschreven, naar KMT is gegaan waar hij op 27 oktober 2016 het onder 3.11 bedoelde gesprek met [bedrijfsleider] heeft gevoerd (met op de achtergrond, aan de telefoon, de advocaat van KMT), en dat dit vervolgens ook zo was in de dagen erna tot en met het moment waarop [verzoeker] , op maandag 31 oktober 2016, zijn handtekening onder de vaststellingsovereenkomst had gezet en KMT weer verliet.
Onder deze omstandigheden is niet komen vast te staan dat bij [verzoeker] sprake was van een stoornis van de geestvermogens die hem een redelijke waardering van zijn belangen belette dan wel onder invloed waarvan hij de verklaring heeft gedaan.
De door [verzoeker] bezorgde ontslagbrief zelf is, ook in combinatie met de mondelinge toelichting die hij aan [bedrijfsleider] (en via de telefoon aan de advocaat van KMT) heeft gegeven, een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring.
Het hof merkt hierbij nog op dat [verzoeker] niet heeft gesteld dat met het ondertekenen van de aangeboden vaststellingsovereenkomst zijn ontslagname van de baan was, ongeacht de vraag of hij gebruik zou maken van de mogelijkheid op zijn akkoord terug te komen binnen de bedenktermijn van artikel 7:670b BW.
5.6
Uitgaande van het door [verzoeker] genomen ontslag per 1 december 2016 heeft hij geen recht op doorbetaling van loon nadien, zoals in hoger beroep is verzocht, en evenmin op de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
5.7
Bij bespreking van de grieven III en IV heeft [verzoeker] verder geen belang. Met grief I komt hij terug op de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter. Daar werd zijn bezwaar verworpen tegen het toelaten van het verweerschrift van KMT, dat in strijd met het procesreglement korter dan tien dagen voor de zitting is ingediend.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn regels in procesreglementen van lagere orde dan de wet, en kunnen zij niet verder strekken dan de wettelijke regels beogen (vgl. HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0197). Art. 282 Rv laat toe dat eerst op de zitting verweer wordt gevoerd. Het is aan de rechter om te beoordelen of de zaak in het belang van de goede procesorde (hoor en wederhoor) moet worden aangehouden. [verzoeker] heeft niet onderbouwd waarom hij na ontvangst van het verweerschrift meer tijd nodig had ter voorbereiding op de zitting dan hij heeft gekregen. Bovendien dient het hoger beroep ook om eventuele onvolkomenheden te herstellen. [verzoeker] heeft in hoger beroep hoe dan ook deugdelijk op de stellingname van KMT, ook die uit het verweerschrift in eerste aanleg, kunnen reageren. Bij grief I heeft [verzoeker] daarom evenmin belang.
5.8
Grief II is echter gegrond. Uit het door [verzoeker] overgelegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter blijkt dat [verzoeker] , nadat KMT kort voor de zitting alsnog zijn niet-genoten vakantiedagen had uitbetaald, zijn verzoek met betrekking tot de hoofdsom heeft ingetrokken, maar zijn verzoek tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten over deze post heeft gehandhaafd en zijn verzoek tot vergoeding van de wettelijke verhoging niet heeft prijsgegeven.
KMT heeft niet betwist dat zij is gesommeerd tot betaling per 14 december 2016, zodat de wettelijke rente verschuldigd is over de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen vanaf 14 december 2016 tot voldoening. Het hof zal de wettelijke verhoging vaststellen op
€ 1.869,30 bruto nu niet is betwist dat de hoofdsom € 3.738,59 bedroeg.
Niet is gebleken van buitengerechtelijke verrichtingen die meer inhouden dan een enkele aanmaning. Voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten is daarom geen reden.
5.9
Gelet op het feit dat [verzoeker] de procedure in eerste aanleg mede is gestart in verband met de niet uitbetaalde vakantiedagen, is hij ten onrechte in de proceskosten van de eerste aanleg veroordeeld. De daarop betrekking hebbende grief V is gegrond. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dat punt vernietigen en alsnog de proceskosten van eerste aanleg compenseren.
5.1
In hoger beroep is [verzoeker] wel aan te merken als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij. Hij wordt veroordeeld in de proceskosten van KMT, te stellen op € 716,- griffierecht, € 1.788,- voor salaris advocaat volgens liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep) en € 131,- nasalaris, in geval van betekening te verhogen met € 68,-.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter te Nijmegen van 21 maart 2017 voor zover daarin de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het vakantie-urensaldo zijn afgewezen en [verzoeker] in de proceskosten is veroordeeld en, in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt KMT tot betaling van € 1.869,30 bruto wegens wettelijke verhoging en tot betaling van wettelijke rente over het vakantie-urensaldo vanaf 14 december 2016 tot voldoening;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten draagt;
verwerpt het hoger beroep voor het overige;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van KMT vastgesteld op
€ 716,- griffierecht, € 1.788,- salaris advocaat volgens liquidatietarief en € 131,- nasalaris, bij betekening te verhogen met € 68,-;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, mr. A.A. van Rossum en
mr. A.E.B. ter Heide en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.