ECLI:NL:GHARL:2017:11444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
WAHV 200.212.166
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Eskandari
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zekerheidstelling en draagkrachtverweer in verkeersboetezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 5 januari 2017 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene had niet binnen de gestelde termijn zekerheid gesteld voor de betaling van een administratieve sanctie en de administratiekosten. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat zekerheidstelling niet mogelijk was vanwege onvoldoende financiële draagkracht. De kantonrechter had eerder, op 11 oktober 2016, het draagkrachtverweer verworpen en de betrokkene een termijn van zes weken gegund om zekerheid te stellen. De betrokkene ontving de tussenbeslissing echter pas op 9 november 2016, waardoor hij slechts 12 dagen had om aan de verplichting te voldoen.

Het hof oordeelt dat de termijn die de kantonrechter heeft gegeven niet onredelijk is, ondanks de argumenten van de gemachtigde. Het hof stelt vast dat de betrokkene voldoende gelegenheid heeft gehad om zekerheid te stellen en dat er geen verschoonbare redenen zijn voor het uitblijven van de zekerheidstelling. De kantonrechter had de betrokkene ook de mogelijkheid moeten bieden om gehoord te worden over zijn financiële situatie, maar aangezien de betrokkene niet tijdig heeft gereageerd, blijft de beslissing van de kantonrechter in stand. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.

Uitspraak

WAHV 200.212.166
29 december 2017
CJIB 192007572
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 5 januari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 18 december 2017.
Namens de betrokkene is diens gemachtigde verschenen.
Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .

Beoordeling

1. In hoger beroep is niet bestreden dat de betrokkene niet binnen de in
artikel 11, derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene niet binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
2. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de procedure bij de kantonrechter aangevoerd dat zekerheidstelling niet kan plaatsvinden wegens onvoldoende financiële draagkracht.
3. Bij tussenbeslissing van 11 oktober 2016 heeft de kantonrechter het draagkrachtverweer als onvoldoende onderbouwd verworpen. De kantonrechter heeft de betrokkene een nader termijn - te weten tot 22 november 2016 - gegund om zekerheid te stellen.
4. De kantonrechter heeft het beroep bij beslissing van 5 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat zekerheidstelling binnen de nader gestelde termijn is uitgebleven.
5. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de tussenbeslissing hem bij brief van
9 november 2016 is toegezonden. Volgens de gemachtigde heeft de kantonrechter daardoor onvoldoende tijd geboden om alsnog zekerheid te stellen. Verder heeft de kantonrechter een oud bankrekeningnummer van het CJIB vermeld.
6. Het hof stelt voorop dat een zekerheidstelling ingevolge de Wahv in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter.
7. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
8. Dit brengt, ook gelet op het arrest van het hof van 17 februari 2014 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2014:1139) mee dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de Wahv in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zonodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen hij alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond, dan dient de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
9. Uit de tussenbeslissing van de kantonrechter blijkt dat de gemachtigde van de betrokkene een nadere termijn van 6 weken - gerekend vanaf de datum van de beslissing - is gegund om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen. Uit de stukken van het geding blijkt niet wanneer de tussenbeslissing naar de gemachtigde is verzonden. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat dit, zoals de gemachtigde stelt, pas op 9 november 2016 is gebeurd. Het hof stelt vast dat de betrokkene de facto derhalve een termijn van
12 dagen is gegund om alsnog het bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
10. Zoals hiervoor is overwogen, moet in gevallen als deze aan de betrokkene een nadere termijn worden gegund om alsnog het bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
De geboden termijn dient een redelijke te zijn. Bij de beantwoording van de vraag of een door de kantonrechter gegeven termijn als redelijk kan worden beschouwd, kunnen feiten en omstandigheden die in de individuele zaak daaromtrent zijn aangevoerd, worden betrokken.
11. De gemachtigde van de betrokkene heeft de beslissing van de kantonrechter van 11 oktober 2016 twaalf dagen voordat de daarvoor gegeven termijn verstreek ontvangen. Ter zitting van het hof heeft de gemachtigde gesteld dat het redelijkerwijs niet mogelijk was om de betrokkene binnen deze termijn over de beslissing van de kantonrechter te informeren.
De gemachtigde heeft deze stelling, ook na hieromtrent te zijn bevraagd, niet onderbouwd.
12. Het hof is van oordeel dat de termijn die is gegeven om alsnog zekerheid te stellen in dit geval niet als onredelijk kan worden aangemerkt. Immers, zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien waarom de gemachtigde de betrokkene niet binnen deze termijn op de hoogte had kunnen stellen van de beslissing van de kantonrechter, zodat die alsnog zekerheid had kunnen stellen. Voor zover de termijn van twaalf dagen toch tot onoverkomelijke problemen zou hebben geleid voor de betrokkene, had het op zijn weg (dan wel van de gemachtigde) gelegen om contact op te nemen met de rechtbank en nader uitstel te verzoeken. Desgevraagd heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat dit niet is gebeurd. Evenmin is voorafgaand aan de nadere behandeling van de zaak door de kantonrechter (die pas op 5 januari 2017 heeft plaatsgevonden) alsnog zekerheid gesteld.
13. Aan de omstandigheid dat de kantonrechter abusievelijk een verouderd bankrekeningnummer van het CJIB heeft vermeld, verbindt het hof geen gevolgen. Deze verschrijving is weliswaar slordig, maar het was de gemachtigde, als professioneel rechtsbijstandsverlener in Wahv-zaken, duidelijk naar welk rekeningnummer de zekerheidstelling diende te worden overgemaakt. Bovendien bevatten de aan de betrokkene toegestuurde acceptgirokaart en zekerheidsbrieven de correcte betaalgegevens. Gelet hierop is de betrokkene door deze verschrijving niet in enig belang geschaad.
14. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de betrokkene afdoende in de gelegenheid is gesteld alsnog zekerheid te stellen. Nu geen zekerheid is gesteld en niet is gebleken dat dit verschoonbaar zou zijn, heeft de kantonrechter het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat de betrokkene, blijkens gegevens van de advocaat-generaal die ter zitting van het hof zijn overlegd, op 9 juni 2017 alsnog zekerheid heeft gesteld, kan hier niet aan afdoen.
15. Het hof zal de bestreden beslissing bevestigen.
16. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, wijst het hof het verzoek om vergoeding van kosten af.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Eskandari als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.