ECLI:NL:GHARL:2017:11310

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
200.227.530/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering medewerking aan dwangakkoord door schuldeiser in faillissementsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van [belanghebbende] om Direktbank te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldenregeling. De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 2 november 2017, het verzoek van [belanghebbende] toegewezen. Direktbank, de enige schuldeiser, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet kan worden gedwongen akkoord te gaan met een regeling waarbij zij slechts 4,1% van haar totale vordering ontvangt. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek van [belanghebbende] onvoldoende gedocumenteerd was en dat niet aannemelijk was gemaakt dat het aanbod het uiterste was waartoe zij financieel in staat was. Het hof heeft daarbij de relevante wetgeving, met name artikel 287a lid 5 van de Faillissementswet, in overweging genomen, en geconcludeerd dat een schuldeiser in beginsel vrijstaat om medewerking aan een schuldregeling te weigeren. Het hof heeft geoordeeld dat Direktbank in redelijkheid tot deze weigering kon komen en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Tevens is het subsidiaire verzoek van [belanghebbende] om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in behandeling genomen, met een nieuwe zittingsdatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.227.530/01
(zaaknummer rechtbank 179362 FT RK 17.1372)
arrest van 21 december 2017
inzake
ABN AMRO HYPOTHEKEN GROEP B.V.,
tevens h.o.d.n. Direktbank,
gevestigd te Amersfoort,
appellante,
hierna te noemen:
Direktbank,
advocaat: mr. A. Bijnevelt, kantoorhoudende te Rosmalen,
en
[belanghebbende] ,
wonende te [A] ,
belanghebbende,
hierna te noemen:
[belanghebbende],
advocaat: mr. L.J. Steenbergen, kantoorhoudende te Epe.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 2 november 2017 is het verzoek van [belanghebbende] om Direktbank te bevelen in te stemmen met de door [belanghebbende] aangeboden schuldenregeling toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 9 november 2017, heeft Direktbank het hof verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en, opnieuw beslissende, te bepalen dat het dwangakkoord wordt afgewezen en dat [belanghebbende] ontvankelijk is in haar verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en dat dit verzoek in behandeling wordt genomen.
2.2
Bij brief van 11 december 2017 is het verweerschrift met bijlagen ingekomen.
2.3
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg, ingekomen bij het hof op 27 november 2017.
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2017, waarbij namens Direktbank mr. Bijnevelt is verschenen, alsmede [belanghebbende] , bijgestaan door
haar advocaat.

3.De beoordeling

Het wettelijk kader
3.1
Op grond van artikel 287a lid 5 Faillissementswet (hierna: Fw) dient het verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling te worden toegewezen indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
Het hof stelt voorop dat het een schuldeiser in beginsel vrijstaat zijn medewerking aan een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling - waarbij hij slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand doet van zijn recht op voldoening - te weigeren en dat bij toewijzing van een bevel tot instemming terughoudendheid geboden is. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan er plaats zijn voor een bevel tot instemming, waarbij het in beginsel op de weg van de schuldenaar ligt de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen (Hoge Raad 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7799).
3.2.
Volgens vaste rechtspraak is voor het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling het bestaan van pluraliteit van schuldeisers geen vereiste.
Het hof is van oordeel dat ook een gedwongen schuldregeling kan worden opgelegd wanneer de schuldenaar slechts één crediteur heeft en deze crediteur weigert in te stemmen met de voorgestelde schuldregeling. Artikel 287a Fw heeft immers, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, te gelden als een alternatief voor de wettelijke schuldsaneringsregeling zowel in de gevallen waarin toewijzing tot de schuldsaneringsregeling wel als die waarin toewijzing tot de schuldsaneringsregeling, gelet op de wettelijke vereisten, niet tot de mogelijkheden behoort (Hof Arnhem-Leeuwarden 3 maart 2017 2017,
Vaststaande feiten
3.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[belanghebbende] woont samen met een partner met inkomen. Tot haar gezin behoren tevens haar twee nog minderjarige kinderen, geboren uit een vorig huwelijk. [belanghebbende] is werkloos en heeft tot 23 juni 2017 een WW-uitkering ontvangen.
De crediteurenlijst van [belanghebbende] bevat één schuldeiser, te weten Direktbank. Die schuld, groot € 295.955,-, vloeit voort uit een hypothecair gesecureerde geldlening door de bank waarvoor [belanghebbende] en haar voormalige echtgenoot jegens Direktbank hoofdelijk aansprakelijk zijn. In het kader van de echtscheiding zijn de betalingsverplichtingen uit hoofde van de genoemde geldlening aan de ex-echtgenoot van [belanghebbende] toebedeeld. Nagelaten is echter de bank te verzoeken om [belanghebbende] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank.
Omdat de betalingsverplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening niet zijn nagekomen is de woning via een executieverkoop verkocht. Na executie was de schuld aan de bank nog niet volledig voldaan. Voor die restschuld zijn [belanghebbende] en haar voormalige echtgenoot nog steeds hoofdelijk aansprakelijk. Direktbank heeft zich ter betaling van de restschuld tot [belanghebbende] gewend. [belanghebbende] is niet in staat de restschuld te betalen. Zij heeft Direktbank aangeboden om € 10.500,- te voldoen, te vermeerderen met de dagwaarde van haar auto, te weten € 1.545,-, tegen het verlenen door Direktbank van finale kwijting voor de daarna resterende schuld.
Direktbank heeft dit aanbod niet aanvaard.
3.4
[belanghebbende] heeft het genoemde voorstel vervolgens, in het kader van een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord, voorgelegd aan de rechtbank. Direktbank heeft zich in de procedure bij de rechtbank niet op de juiste wijze als belanghebbende doen vertegenwoordigen en heeft daarom in de visie van de rechtbank geen rechtens relevant verweer gevoerd tegen het verzoek van [belanghebbende] . De rechtbank heeft het verzoek daarop toegewezen.
3.5
Direktbank is van de door de rechtbank gegeven beslissing in hoger beroep gekomen en voert aan dat zij in beginsel niet kan worden gedwongen akkoord te gaan met een regeling waarbij zij slechts 4.1% van haar totale vordering ontvangt en afstand moet doen van de rest. Direktbank voert aan dat zij de enige schuldeiser is, terwijl een dwangakkoord is bedoeld voor het geval sprake is van meerdere schuldeisers. Bovendien is niet duidelijk of het voorstel het maximaal haalbare is. In het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal [belanghebbende] onder toezicht van de bewindvoerder meer kunnen aflossen en heeft zij uitzicht op een schone lei.
Beoordeling van het beroep
3.6
Bij de beoordeling van de vraag of een schuldeiser misbruik maakt van zijn bevoegdheid om te weigeren in te stemmen met een schuldregeling zijn diverse in de jurisprudentie ontwikkelde gezichtspunten van belang. Zo is onder andere van belang of het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd, of het aanbod het hoogst haalbare is waartoe de schuldenaar in staat kan worden geacht en welk uitzicht een schuldsaneringsregeling biedt voor de schuldeiser.
3.7
Ten aanzien van het voorstel is het hof, met Direktbank, van oordeel dat er vragen zijn omtrent de betrouwbaarheid van de documentatie van het voorstel. Mede daardoor is onvoldoende duidelijk geworden dat het aanbod het uiterste is waartoe [belanghebbende] in staat moet worden geacht en dat het alternatief van de schuldsaneringsregeling de kans in zich draagt dat Direktbank meer zal ontvangen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.8
[belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. Daarvoor zijn te veel vragen onbeantwoord gebleven. Zo is en blijft onbekend wie de derde is die € 10.500,- wil schenken ter financiering van het akkoord. Ook ter zitting van het hof wilde [belanghebbende] niet meer zeggen dan dat het gaat om 'een goede vriend' van de ex-echtgenoot van [belanghebbende] en een bekende van [belanghebbende] .
Voorts wil [belanghebbende] niet verklaren wat het inkomen is van haar partner. Dit klemt temeer nu in de stukken de informatie over dat inkomen sterk varieert tussen, circa € 3.400,- en € 8.300,-. Op vragen van het hof heeft [belanghebbende] ter zitting verklaard niet precies te weten wat het inkomen van haar partner is. In het licht van de gegeven omstandigheden kan [belanghebbende] met dat antwoord niet volstaan. Dat geldt te meer nu [belanghebbende] sinds het eindigen van haar WW-uitkering geen uitkering of inkomen uit andere bron dan het inkomen van haar partner heeft. Hoewel zij heeft gesteld zich in te spannen werk te vinden en te solliciteren, zijn daarvan geen bewijsstukken overgelegd. Ter zitting bleek bovendien dat [belanghebbende] in de periode van 23 juni 2017 tot 13 december 2017 slechts vijf keer schriftelijk heeft gesolliciteerd.
Ter zitting is voorts gebleken dat de schoolopleiding en ervaring van [belanghebbende] meer omvat, dan enkel een middelbare schoolopleiding. Zij heeft een jaar een studie rechten gedaan en heeft jarenlange ervaring als administratief medewerkster in de scheepvaartbranche. Hoewel de rechtenstudie niet is afgerond en haar werkervaring is opgedaan in een specifieke branche, heeft [belanghebbende] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in het licht van deze opleiding en werkervaring geen betaald werk kan vinden, zoals een administratieve functie in een andere bedrijfstak
3.9
Gelet op de hiervoor weergegeven geringe inspanningen door [belanghebbende] om betaald werk te vinden, is het ook voor het hof de vraag of het door haar aan Direktbank voorgestelde akkoord het uiterste is waartoe zij in staat moet worden geacht. Bovendien is het hof er, op grond van de onder 3.7 genoemde onduidelijkheden, niet van overtuigd dat Direktbank slechter af is in het kader van een toepassing van de schuldsaneringsregeling op [belanghebbende] . [belanghebbende] heeft haar situatie in een schuldsaneringsregeling vergeleken met het door haar aangeboden akkoord, dat is gebaseerd op een fictief inkomen op grond van de WW-uitkering (70% van haar laatstverdiende loon). Deze vergelijking mondt uit in de conclusie dat Direktbank in een schuldsaneringsregeling circa € 1.500,- minder zal ontvangen, dan in geval van een akkoord. Niet uitgesloten is echter dat [belanghebbende] in de schuldsanering een inkomen kan verwerven dat hoger is dan 70% van haar laatstverdiende loon als zij zich tenminste serieus inspant om werk te vinden.
3.1
Het financiële belang dat Direktbank heeft bij volledige nakoming van haar vordering is evident, gezien de omvang van haar vordering waarvan zij ingeval van een akkoord slechts 4,1% betaald zal krijgen. Daarbij is Direktbank de enige schuldeiser van [belanghebbende] en vormt haar vordering daarmee 100% van de schuldenlast. Niet uitgesloten is dat [belanghebbende] , mits zij op zoek gaat naar werk, tijdens een schuldsaneringsregeling een hoger bedrag kan sparen voor Direktbank dan het aangeboden akkoordbedrag. Hierbij speelt een rol dat de Faillissementswet in het kader van een wettelijke schuldsaneringsregeling waarborgen biedt met betrekking tot de vaststelling van en het toezicht op de inkomens- en vermogenspositie van [belanghebbende] door de bewindvoerder en de rechter-commissaris.
3.11
Gelet op het vorenstaande heeft Direktbank naar het oordeel van het hof in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling kunnen komen en maakt zij daarmee geen misbruik van haar bevoegdheid om te weigeren in te stemmen met een schuldregeling.
Het bestreden vonnis dient dan ook vernietigd te worden.
Subsidiair verzoek [belanghebbende]
3.12
In het verweerschrift heeft [belanghebbende] aangegeven dat zij, mocht het hof Direktbank niet bevelen in te stemmen met het akkoord, haar subsidiaire verzoek - strekkende tot toelating van [belanghebbende] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling - handhaaft. Nu het verzoek om een gedwongen schuldregeling wordt afgewezen, zal het hof een nadere zittingsdatum bepalen teneinde het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling te behandelen. Direktbank zal, gelet op het feit dat een dergelijke behandeling niet openbaar is, niet voor deze zitting worden opgeroepen.
3.13
Het verzoek van Direktbank om [belanghebbende] ontvankelijk te verklaren in haar schuldsaneringsverzoek en dat verzoek alsnog te behandelen en te beoordelen
vindt geen steun in de wet.
3.14
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als hierna in het dictum wordt bepaald.
Proceskosten
3.15
In het verweerschrift heeft [belanghebbende] verzocht Direktbank te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente (ex. art. 6:119 BW) over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van de uitspraak
tot de dag van volledige betaling. Het hof ziet in deze zaak geen gronden voor een proceskostenveroordeling, gelet op het feit dat [belanghebbende] als de in het ongelijk gestelde partij in de onderhavige procedure moet worden beschouwd, terwijl Direktbank niet om een dergelijke veroordeling heeft verzocht.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
2 november 2017 en, opnieuw recht doende:
wijst af het primaire verzoek van [belanghebbende] om Direktbank te bevelen haar medewerking te verlenen aan het door [belanghebbende] aangeboden akkoord;
wijst af het verzoek van [belanghebbende] om Direktbank te veroordelen in de proceskosten;
bepaalt dat de mondelinge behandeling van het subsidiaire verzoek strekkende tot toelating van [belanghebbende] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden behandeld ter zitting van dit hof op
17 januari 2017 te 11:30 uur, en bepaalt dat dit subsidiaire verzoek zal worden voorzien van een nieuw zaaknummer van het hof;
bepaalt dat de griffier van het hof de oproep voor [belanghebbende] , via mr. Steenbergen, voor deze zitting zo spoedig mogelijk verstuurt, onder vermelding van het nieuwe zaaknummer.
Dit arrest is gewezen door mr. D.J. Keur, mr. G. van Rijssen en mr. E.F. Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 december 2017.