ECLI:NL:GHARL:2017:11301

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
200.227.756-02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing tenuitvoerlegging van zorgregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een zorgregeling die door de rechtbank Midden-Nederland was vastgesteld. De moeder, die in eerste aanleg niet was verschenen, verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank, waarin een omgangsregeling tussen de vader en hun twee minderjarige kinderen was vastgesteld. De moeder voerde aan dat de kinderen bang waren voor hun vader en dat gedwongen omgang schadelijk zou zijn voor hun welzijn. De vader daarentegen stelde dat hij contact met zijn kinderen wilde en dat het in hun belang was om omgang met hem te hebben.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep in detail besproken. Het hof oordeelde dat de rechtbank in de bestreden beschikking geen gemotiveerde beslissing had gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, wat betekende dat het hof de schorsing van de beschikking moest beoordelen aan de hand van de belangen van beide partijen. Het hof concludeerde dat het belang van de kinderen bij een veilige en stabiele situatie zwaarder woog dan het belang van de vader bij directe uitvoering van de contactregeling. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder toegewezen en de werking van de beschikking van de rechtbank geschorst, in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.227.756-02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 440326 en 440328)
beschikking van 21 december 2017 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C.A. Thijssen te Utrecht,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.H. Bouwman te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 6 oktober 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Bij deze beschikking heeft de rechtbank een zorgregeling tussen de twee minderjarige kinderen van partijen en de vader vastgesteld en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 17 november 2017;
- een verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Thijssen van 11 december 2017 met bijlagen 1 tot en met 6;
- een journaalbericht van mr. Thijssen van 12 december 2017 met bijlage 7;
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 december 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft als zorgregeling tussen de vader en [kind 1] (verder: [kind 1] ), geboren op [geboortedatum] 2007 en [kind 2] (verder: [kind 2] ), geboren op [geboortedatum] 2009, vastgesteld dat:
de vader omgang met de kinderen heeft op het kantooradres van Moviera, gelegen aan de
Maliebaan 59 te Utrecht, op de navolgende data:
• zondag 15 oktober 2017 van 10.00 uur - 13.00 uur;
• zondag 22 oktober 2017 van 10.00 uur - 13.00 uur;
• zondag 29 oktober 2017 van 10.00 uur - 13.00 uur;
• zondag 5 november 2017 van 10.00 uur - 15.00 uur;
• zondag 12 november 2017 van 10.00 uur - 15.00 uur;
• zondag 19 november 2017 van 10.00 uur - 15.00 uur;
en daarna vanaf 26 november 2017 iedere zondag van 10.00 uur tot 17:00 uur, telkens op
het kantooradres van Moviera, gelegen aan de Maliebaan 59 te Utrecht.
3.2
Bij vonnis in kort geding van 1 december 2017 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland zijn de door de vader gevorderde voorzieningen tot nakoming van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom afgewezen. De vorderingen van de moeder in reconventie zijn eveneens afgewezen.
3.3
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.4
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
3.5
Het hof constateert dat de rechtbank in de bestreden beschikking geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Derhalve zal het hof het schorsingsverzoek beoordelen aan de hand van de hierboven onder (i) tot en met (iii) genoemde punten.
3.6
De moeder voert aan dat zij in eerste aanleg niet is verschenen omdat zij ervan uitging dat de rechtbank op de hoogte was van de eerdere gevoerde procedures tussen partijen. De rechtbank had niet de beschikking over alle relevante stukken en informatie en heeft, ondanks dat de vader de kinderen anderhalf jaar niet heeft gezien en de kinderen bang voor hem zijn, een omgangsregeling vastgesteld. De moeder stelt dat omgang pas kan plaatsvinden wanneer blijkt dat dit in het belang van de kinderen is. Op dit moment zijn de kinderen bang voor hun vader en zal gedwongen omgang grote spanning tot gevolg hebben bij de kinderen. Van de moeder kan niet worden verlangd dat zij nu uitvoering moet geven aan de vastgestelde zorgregeling, omdat de kinderen in het verleden te vaak zijn blootgesteld aan het agressieve en onvoorspelbare gedrag van de vader. Het belang van de kinderen bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking weegt zwaarder dan het belang van de vader om direct de contactregeling ten uitvoer te leggen.
3.7
De vader stelt dat hij graag contact wil met [kind 1] en [kind 2] . Hij is een ouder met gezag en het is in het belang van de kinderen om omgang met hem te hebben. Ze hebben ook het recht om elkaar te zien. Eerder had hij een dagelijkse rol in het leven van de kinderen, maar de moeder blokkeert thans de omgang. De vader heeft aan zichzelf gewerkt en hij wil door contact te hebben met zijn kinderen de angst bij hen wegnemen.
3.8
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder strekkende tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking moet worden toegewezen.
Het hof acht het, tot op het hoger beroep is beslist, niet in het belang van [kind 1] en [kind 2] om zonder begeleiding die gespecialiseerd is op het gebied van omgang, hulpverlening en/of onderzoek contactherstel tussen hen en de vader te laten plaatsvinden.
Gebleken is dat de kinderen ruim anderhalf jaar geleden voor het laatst contact met de vader hebben gehad. De moeder heeft voldoende nader onderbouwd gesteld dat de kinderen in het verleden getuige zijn geweest van conflicten tussen de ouders, waarbij de politie er aan te pas moest komen. Voorts zijn de kinderen getuige geweest van mishandeling van opa vaderszijde door de vader. Uit de overlegde stukken blijkt dat een ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] waarbij door de gecertificeerde instelling Leger Des Heils Jeugdzorg en Reclassering is ingezet op een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen niet tot resultaat heeft geleid. De ondertoezichtstelling is beëindigd bij beschikking van 17 februari 2017 omdat de vader tot eind december 2016 niet wilde instemmen met begeleide omgang. Toen de vader uiteindelijk wel wilde instemmen, bleek dat de moeder niet meer achter begeleide omgang kon staan.
De moeder heeft verklaard dat het thans goed gaat met de kinderen, maar dat zij bang zijn voor hun vader. Deze angst van de kinderen is voor het hof een gegeven, te meer nu ook de GI tijdens de ondertoezichtstelling heeft geconstateerd dat de kinderen (in ieder geval [kind 1] ) zeer gespannen raken als een eventueel contactmoment met de vader wordt besproken. Dit heeft tot gevolg dat zorgvuldig dient te worden bezien of en hoe het contact tussen de vader en de kinderen kan worden vormgegeven. De veiligheid van de kinderen en hun welzijn staat hierin voorop.
De vader heeft weliswaar gesteld dat hij contactherstel met de kinderen wenst, maar lijkt zich niet te realiseren wat zijn handelen in het verleden voor effect heeft gehad op de kinderen. Ook dit jaar hebben zich volgens de moeder nog voorvallen tussen de kinderen en de vader voorgedaan, waaronder het bijwonen van de vader van het schoolfeest in juni van dit jaar. De vader heeft erkend dat hij daar voor de kinderen onverwachts is verschenen. De kinderen hebben aangegeven dat zij de vader op dat moment niet wilden zien. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader verklaard dat hij natuurlijk naar het feest op school is geweest, omdat dit een feest is voor alle ouders. De vader lijkt zich aldus niet in de (gevoelens van de) kinderen te kunnen verplaatsen.
Het hof concludeert dan ook dat het belang van [kind 1] en [kind 2] bij een veilige, stabiele situatie en een ongestoorde ontwikkeling dient te prevaleren boven het belang van de vader bij directe uitvoering van de contactregeling.
3.9
Het hof ziet gelet op vorenstaande in het belang van de kinderen aanleiding om de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 6 oktober 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, M.J. Stolwerk en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Stolwerk, en is op 21 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.