Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een zorgregeling die door de rechtbank Midden-Nederland was vastgesteld. De moeder, die in eerste aanleg niet was verschenen, verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank, waarin een omgangsregeling tussen de vader en hun twee minderjarige kinderen was vastgesteld. De moeder voerde aan dat de kinderen bang waren voor hun vader en dat gedwongen omgang schadelijk zou zijn voor hun welzijn. De vader daarentegen stelde dat hij contact met zijn kinderen wilde en dat het in hun belang was om omgang met hem te hebben.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep in detail besproken. Het hof oordeelde dat de rechtbank in de bestreden beschikking geen gemotiveerde beslissing had gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, wat betekende dat het hof de schorsing van de beschikking moest beoordelen aan de hand van de belangen van beide partijen. Het hof concludeerde dat het belang van de kinderen bij een veilige en stabiele situatie zwaarder woog dan het belang van de vader bij directe uitvoering van de contactregeling. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder toegewezen en de werking van de beschikking van de rechtbank geschorst, in het belang van de kinderen.