Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Stichting Welzijn Veenendaal,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.De vaststaande feiten
3.OPDRACHTOMSCHRIJVING
naarzorgen dat
.
enSociale participatie
betreft. Uitgangspunt is dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen leven. Daarbij realiseren we ons dat niet iedereen dit (altijd) alleen aan kan. Inwoners vragen soms (tijdelijk) ondersteuning om (daarna) zelfstandig te kunnen participeren.
11.6 Financiële aanspraken bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden”. Daarin zijn regels opgenomen over ontslagvergoeding en wachtgeld, dit laatste onder verwijzing naar bijlage 13 bij de cao. Bijlage 13 bij de cao heeft het opschrift “
Uitvoeringsregeling wachtgeld, ex. Artikel 11.6”. Bijlage 13 bij de cao bepaalt onder A, artikel 1:
A Wachtgeld
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
6.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
grief 1voert Vitras aan dat de kantonrechter een onvolledig beeld heeft gegeven van de feiten. Vitras voert aan dat als gevolg van het nieuwe beleid van de gemeente een groot aantal partijen in Veenendaal omzet hebben verloren, niet enkel Welzijn. Hoewel Vitras niet heeft gesteld dat de feitenvaststelling door de kantonrechter onjuist was, heeft het hof met deze aanvullende stellingen onder 4.3 rekening gehouden. Uit het vonnis volgt verder niet dat de kantonrechter ervan uit is gegaan dat de aanbesteding uitsluitend betrekking had op het werk van Welzijn. Bij een verdere behandeling van deze grief heeft Vitras geen belang.
grief 2stelt Vitras de uitleg van het begrip ‘opdracht’ in artikel 11.4 van de cao aan de orde. Vitras klaagt dat de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op haar argument, onder verwijzing naar bijlage 13 bij de cao, dat in de cao onderscheid is gemaakt tussen de situatie dat een subsidie is gestaakt (‘verlaging of beëindiging van de financiering die de werkgever van de overheid ontvangt’) en de situatie dat een overeenkomst van opdracht die tot stand is gekomen na een aanbesteding eindigt (‘het beëindigen van werkzaamheden als gevolg van het niet langer door de werkgever uitvoeren van een eerder door de overheid gegunde opdracht, doordat deze opdracht na een procedure van aanbesteding aan een andere opdrachtgever is gegund’), zodat de woorden ‘de opdracht’ gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, enkel betrekking kunnen hebben op de situatie dat er sprake was van een eerdere aanbesteding. Vitras voert verder aan dat de tekst van de cao geen aanknopingspunt biedt voor een ruime uitleg van de woorden ‘de opdracht’.
grieven 3 tot en met 7stelt Vitras, vanuit diverse invalshoeken, aan de orde of bij de aanbesteding door de gemeente Veenendaal sprake is van eenzelfde opdracht als eerder aan Welzijn was gegeven, zoals bedoeld in artikel 11.4 van de cao. Het hof overweegt als volgt. Artikel 11.4 van de cao formuleert het aldus dat de werknemer bij gebleken geschiktheid recht heeft op een dienstverband bij de nieuwe opdrachtnemer als hij met dreigend ontslag wordt geconfronteerd als gevolg van het niet langer uitvoeren van een door de overheid gegunde opdracht, als
dezeopdracht na een procedure van aanbesteding aan een andere opdrachtnemer is gegund. De bepaling legt dus een verband tussen de opdracht die na aanbesteding aan de nieuwe opdrachtnemer wordt gegund en de opdracht die de werkgever voorheen vervulde. Een objectieve uitleg van artikel 11.4 brengt mee dat niet de eis gesteld kan worden dat de oude en de nieuwe opdracht volledig identiek zijn. Dan zou artikel 11.4 zinledig worden. Er zal immers, door het verstrijken van de tijd en door veranderde maatschappelijke of politieke inzichten, altijd verschil bestaan tussen de oude en de nieuwe opdracht. Het hof blijft bij zijn beslissing bij het arrest in kort geding van 15 april 2014, dat het er om gaat of de nieuwe opdracht gelijksoortig of substantieel dezelfde is als de oude opdracht. Daarbij is ook van belang of er een causale relatie bestaat tussen het verdwijnen van de oude en verschijnen van de nieuwe opdracht. In dit concrete geval is de oude opdracht aan Welzijn (met uitfasering binnen een jaar) geheel verdwenen,
omdatde gemeente het welzijnswerk, dat zij bovendien anders wilde organiseren, na een aanbesteding aan Vitras heeft gegund. Sinds 1 januari 2014 organiseert Vitras dat welzijnswerk. In die situatie is aan het criterium dat de opdracht ‘gelijksoortig’ is, al snel voldaan. Welzijnswerk wordt immers niet ineens iets geheel anders, doordat de benadering daarvan verandert. Met andere woorden: het activeren van zelfredzaamheid van doelgroepen in plaats van zorgen voor die doelgroepen is niet een zodanig substantieel verschil, dat de opdracht niet meer gelijksoortig zou zijn of niet meer ‘substantieel dezelfde’. Daar komt nog bij dat Welzijn onbetwist heeft gesteld dat zij al in 2013 van een dergelijke activerende benadering uitging.
grieven 8, 9 en 10stelt Vitras de uitleg van de term ‘benodigd en geschikt gebleken werknemers’ in artikel 11.4 van de cao aan de orde en de conclusie van de rechtbank dat Vitras in strijd heeft gehandeld met artikel 11.4 van de cao door - slechts - tien werknemers van Welzijn een arbeidsovereenkomst aan te bieden.
voor de nieuwe opdracht in het eerste jaar‘geschikte en benodigde’ werknemers over te nemen. Vitras heeft bij schriftelijk pleidooi gesteld dat het budget voor 2013 - voor, naar het hof begrijpt, de aanbestede activiteiten - in totaal € 4.262.667 bedroeg, hetgeen grofweg overeenkomt met de cijfers uit productie 14 in kort geding. De subsidie aan Vitras voor 2014 bedroeg € 4.419.003 voor alle aanbestede activiteiten. Daaruit volgt dat het budget voor het desbetreffende welzijnswerk in 2014 niet geringer was dan in 2013. Hetzelfde beeld komt naar voren uit productie S in eerste aanleg, waaruit blijkt dat het budget van de werkzaamheden van Welzijn die op Vitras zijn overgegaan in 2013 € 2.703.763 bedroegen en in 2014 € 2.646.318. Wél zal de bezuinigingsdoelstelling mogelijk tot gevolg hebben dat Vitras na overname van de werknemers haar personeelsbestand zal moeten inkrimpen, hetgeen zij dan zal hebben te doen met inachtneming van de daarvoor geldende normen (zoals een correcte afspiegeling).
grief 11stelt Vitras haar verweer aan de orde dat Welzijn de arbeidsovereenkomsten tijdig had kunnen opzeggen en, door dit niet te doen, zelf debet is geweest aan de gestelde schade. Deze grief faalt. Weliswaar had Welzijn allicht iets eerder ontslagvergunningen kunnen aanvragen dan zij feitelijk heeft gedaan, maar de keuze om de uitkomst van de aanbesteding af te wachten en het overleg met Vitras te zoeken, is eveneens verdedigbaar. Deze keuze brengt dan niet mee dat de schadevergoedingsplicht van Vitras op grond van artikel 6:101 BW dient te worden verminderd.