Voor de gestelde overeenkomst (betaling zodra het huis is verkocht als compensatie voor investeringen van [appellante] ) heeft [appellante] diverse schriftelijke verklaringen overgelegd. De verklaringen van haar familieleden betreffen een uitlating van erflater in 2009 tijdens een beraad van de familie van [appellante] . [appellante] wilde van haar moeder geld lenen. Bij memorie van grieven heeft zij als productie 9 een schuldbekentenis overgelegd van 6 april 2009 waaruit blijkt dat zij € 4.500,- van haar moeder heeft geleend.
Volgens [appellante] wilde ook erflater geld van haar moeder lenen (in de pleitaantekeningen voor de comparitie bij de rechtbank staat dat erflater € 5.000,- van haar moeder wilde lenen, maar nadien heeft haar advocaat het, blijkens het proces-verbaal, gehad over € 2.000,-). Ook in de memorie van grieven staat dat erflater € 2.000,- van de moeder van [appellante] wilde lenen. De rechtbank heeft overwogen dat uit niets is gebleken dat dit ook gebeurd is, en ook in hoger beroep heeft [appellante] dat niet uitdrukkelijk gesteld en onderbouwd, laat staan dat zij daarvan concreet bewijs heeft aangeboden. Het hof gaat er dan ook van uit dat alleen [appellante] geld van haar moeder heeft geleend. Dit is gebeurd toen de samenwoning al een jaar verbroken was.
Uit de schriftelijke verklaringen van haar zussen [E] en [F] , schoonzus [G] en broer [H] blijkt dat erflater op 8 maart 2009 tijdens het familieberaad heeft gesproken over de betaling van € 30.000,- die hij aan [appellante] zou doen na verkoop van zijn huis,
omdatde geldlening van [appellante] aan de orde kwam. Gelet daarop is kennelijk de strekking van de mededeling van erflater geweest dat [appellante] die lening zou kunnen terugbetalen met geld dat zij van erflater zou ontvangen. De verklaringen vermelden niets over de reden waarom [appellante] dat geld zou ontvangen of over eventuele voorwaarden.
[I] , die ook bevriend was met erflater, heeft over een uitlating van erflater op een ander moment geschreven:
"Tevens gaf hij te kennen dat als hij bij leven zijn huis zou verkopen [appellante] een bedrag van € 30.000,- zou geven."Ook uit deze verklaring blijkt niet dat genoemd bedrag krachtens een overeenkomst met [appellante] verschuldigd was als compensatie voor investeringen van [appellante] .
Bij haar aanbod de personen die schriftelijke verklaringen hebben afgelegd ook nog als getuige te horen, heeft [appellante] niet aangegeven wat zij meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. Dit bewijsaanbod is dan ook onvoldoende specifiek en niet ter zake dienend.