ECLI:NL:GHARL:2017:111

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
200.190.197/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en aanvaardbaarheidstoets

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. Het huwelijk is op 11 mei 2016 ontbonden, en de vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen. De rechtbank heeft bepaald dat de man € 12,50 per kind per maand moet betalen, maar de man is in hoger beroep gegaan en heeft verzocht om deze bijdrage te verlagen naar nihil of een lager bedrag. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de man en de vrouw in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man heeft drie grieven ingediend, waarbij hij onder andere de draagkracht van zowel hemzelf als de vrouw ter discussie heeft gesteld.

Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld en vastgesteld dat de behoefte van de kinderen in 2016 € 197,54 per maand bedraagt. De draagkracht van de man is vastgesteld op € 50,- per maand, terwijl de draagkracht van de vrouw op € 123,- per maand is vastgesteld. Het hof heeft geconcludeerd dat de totale draagkracht van beide ouders onvoldoende is om in de volledige behoefte van de kinderen te voorzien, wat resulteert in een tekort van € 24,54 per maand. De man heeft een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets, maar het hof oordeelt dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat de vastgestelde bijdrage van € 8,16 per kind per maand niet aanvaardbaar is. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man € 8,16 per kind per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van 11 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.190.197/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/171305/ES RK 15-1354)
beschikking van 5 januari 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.M. van Zuuk te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 29 januari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 april 2016;
- een journaalbericht van mr. Zuuk van 27 mei 2016 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] , geboren [in] 2000 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) is bij brief van 16 september 2016 in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daar vóór de zitting geen gebruik van gemaakt. Ter zitting is afgesproken dat het hof haar opnieuw een brief zal sturen om haar in de gelegenheid te stellen haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek. Deze brief is op 15 december 2016 verstuurd. Het hof heeft binnen de in die brief gestelde termijn geen reactie van [de minderjarige1] ontvangen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is verschenen [B] (tolk in het Arabisch), die de belofte heeft afgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is volgens mededeling van partijen ter zitting op 11 mei 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2000;
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2002;
- [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2006; en
- [de minderjarige4] (verder te noemen: [de minderjarige4] ), geboren [in] 2007 (verder gezamenlijk te noemen: de kinderen), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
Bij wege van zelfstandig verzoek, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 22 juni 2015, heeft de vrouw in eerste aanleg, voor zover hier van belang, verzocht te bepalen dat de man maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 25,- per kind per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie juist acht. De man heeft verweer gevoerd tegen dit zelfstandige verzoek.
3.4
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 12,50 per kind per maand telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: de kinderalimentatie).
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de draagkracht van de man. De tweede grief ziet op de draagkracht van de vrouw. De derde grief mist zelfstandige betekenis en zal daarom niet afzonderlijk worden besproken. De man heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde kinderalimentatie betreft en opnieuw beschikkende de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie af te wijzen en de door de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen, althans op een zodanig lager bedrag van € 12,50 per kind per maand als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.3
De vrouw heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man heeft een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets, zoals bedoeld in paragraaf 7.3 van het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Het hof zal hierna eerst de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen berekenen aan de hand van het rekenmodel en vervolgens bezien of al dan niet aanleiding bestaat voor een correctie op de uitkomst daarvan.
De behoefte van de kinderen
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2015 € 195,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2016 bedraagt de behoefte € 197,54 per maand, oftewel
€ 49,39 per kind per maand.
De draagkracht van de man
5.3
Tussen partijen is evenmin in geschil dat de draagkracht van de man € 50,- per maand bedraagt.
De draagkracht van de vrouw
5.4
De man heeft zich in zijn tweede grief op het standpunt gesteld dat de draagkracht van de vrouw dient te worden berekend aan de hand van een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.469,70 per maand (uitkering ingevolge de Participatiewet van € 972,70, vermeerderd met een kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop van € 497,- per maand). De vrouw heeft de hoogte van het door de man berekend NBI niet betwist. Het hof zal daarom uitgaan van een NBI van de vrouw van € 1.469,70 per maand. Haar draagkracht dient te worden vastgesteld aan de hand van de draagkrachttabel 2016 en bedraagt (voor inkomens tussen € 1.450,- en € 1.500,- per maand) € 123,- per maand.
Het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat een (minimale) zorgkorting van 15% dient te worden toegepast. De zorgkorting bedraagt derhalve € 29,63 per maand (15% van € 197,54).
5.6
Zoals hiervoor overwogen bedraagt de draagkracht van de man € 50,- per maand en de draagkracht van de vrouw € 123,- per maand. De totale draagkracht van de man en de vrouw van € 173,- per maand is derhalve onvoldoende om in de volledige behoefte van de kinderen van € 197,54 te voorzien. Er is sprake van een tekort van € 24,54,- per maand (€ 197,54 minus € 173,-). Dit houdt in dat de man zijn zorgkorting niet volledig zal kunnen verzilveren. De helft van het tekort (€ 12,27) wordt aan de man toegerekend en dient derhalve in mindering te strekken op de zorgkorting. De man kan derhalve een bedrag aan zorgkorting verzilveren van € 17,36 per maand (€ 29,63 minus € 12,27). Dit betekent dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een bedrag van
€ 32,64 per maand (€ 50,- minus € 17,36) dient te worden bepaald, oftewel € 8,16 per kind per maand.
Aanvaardbaarheidstoets
5.7
Bij de beoordeling van een beroep op de aanvaardbaarheidstoets dient voorop te worden gesteld dat alleen in uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken van de forfaitaire benadering c.q. het rekenmodel omdat de wettelijke onderhoudsverplichting van ouders jegens hun kinderen niet vrijblijvend is en de ouders zich derhalve in dat kader rekenschap zullen dienen te geven van de financiële keuzes die zij maken. De zogenoemde vrije ruimte (70% van de draagkracht is voor kinderalimentatie in het rekenmodel) biedt de ouders in dit verband al enige ruimte bij het maken van keuzes.
5.8
Van een onaanvaardbare situatie als hier bedoeld is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt, waarbij er in beginsel vanuit wordt gegaan dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.
5.9
Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om te stellen en te onderbouwen dat daarvan sprake is en meer in het bijzonder dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde kinderbijdrage niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Tot de omstandigheden die van belang zijn worden onder meer gerekend, de financiële situatie (inkomen en vermogen) van de onderhoudsplichtige, de noodzaak van de lasten, de mogelijkheid zich van de lasten te bevrijden, de verhouding tussen de onderhoudsplichtigen en de zorgregeling.
5.1
Bij een beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt van de onderhoudsplichtige verwacht dat hij volledig en duidelijk - door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken - inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. De rechter dient vervolgens te beoordelen of bij vaststelling van de volgens het rekenmodel berekende bijdrage onvoldoende rekening zou worden gehouden met alle omstandigheden die zijn draagkracht beïnvloeden, zodat geen sprake meer is van een bijdrage conform de wettelijke maatstaven. Bij die beoordeling dient onder meer de jurisprudentie van de Hoge Raad op het gebied van draagkracht (verdiencapaciteit), fictieve draagkracht en schulden tot zijn recht te komen. In dat verband spelen de verwijtbaarheid en de mogelijkheid tot vermijding van de lasten een rol. Bij de invulling van deze begrippen wordt aangesloten bij de jurisprudentie.
5.11
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde kinderbijdrage van € 8,16 per kind per maand, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet aanvaardbaar is.
Ten aanzien van de aflossing op de schuld aan de Sociale Verzekeringsbank in verband met de terugbetaling van de eerder toegekende voorzieningen Remigratie (oorspronkelijk een bedrag van € 5.240,-) heeft de man gesteld dat deze schuld is ontstaan doordat de vrouw en de kinderen niet zijn geremigreerd, en dat de reeds ontvangen voorziening niet terugbetaald kon worden omdat de vrouw de vliegtickets niet had geannuleerd en zij het overige ontvangen geld naar haar eigen bankrekening had overgeboekt. De vrouw heeft dit betwist. Zij stelt wel een bedrag van € 900,- te hebben opgenomen van de gezamenlijke rekening van partijen, maar stelt daarvan de kosten van haar verblijfsvergunning te hebben betaald en het restant te hebben aangewend om de energierekening en de kosten van de kinderen te betalen. Het had gelet op de betwisting door de vrouw op de weg van de man gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen. Vast staat immers dat de man de beschikking had over de afschriften van de gezamenlijke bankrekening van partijen, nu hij de financiën van partijen regelde. Nu hij dit heeft nagelaten, is de noodzaak voor het aangaan van een lening voor de terugbetaling onvoldoende vast komen te staan en dient met deze last in het kader van de aanvaardbaarheidstoets geen rekening te worden gehouden.
Ten aanzien van de aflossing op de schuld aan de gemeente Zwolle stelt de man dat deze schuld is aangegaan om zijn herinrichtingskosten te kunnen voldoen. Uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van het hof echter onvoldoende dat deze schuld is aangegaan voor de financiering van herinrichtingskosten. Daarmee is ook ten aanzien van deze schuld de noodzaak voor het aangaan daarvan onvoldoende vast komen te staan en dient met deze last in het kader van de aanvaardbaarheidstoets geen rekening te worden gehouden.
De door de man verder opgevoerde huurlast van € 6,33 per maand en ziektekostenpremie van € 32,25 per maand zijn naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking nemend, op zichzelf onvoldoende om het beroep op de aanvaardbaarheidstoets te doen slagen. De man dient deze lasten uit zijn vrije ruimte te voldoen.
5.12
Op grond van het vorenstaande bestaat naar het oordeel van het hof na toepassing van de aanvaardbaarheidstoets geen aanleiding om een lagere bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen dan de hiervoor berekende
€ 8,16 per kind per maand. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde kinderalimentatie betreft, en opnieuw beschikkende zal bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 8,16 per kind per maand.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 29 januari 2016 voor zover het de daarbij vastgestelde kinderalimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 11 mei 2016 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2000, [de minderjarige2] , geboren [in] 2002, [de minderjarige3] , geboren [in] 2006 en [de minderjarige4] , geboren [in] 2007, met een bedrag van € 8,16 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Idsardi en I.A. Vermeulen en is op 5 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.