Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de kinder- en partneralimentatie. De man, verzoeker, had in eerste aanleg een alimentatieplicht opgelegd gekregen door de rechtbank Midden-Nederland, die uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De man en de vrouw, verweerster, waren in 2014 met elkaar gehuwd en de echtscheiding was uitgesproken op 24 juli 2017. De man was de biologische vader van de jongste minderjarige, maar niet van de oudste. Beide partijen waren onderbewind gesteld en hadden dezelfde bewindvoerder. Het hof constateerde dat de rechtbank in eerste aanleg een aantal juridische en feitelijke misslagen had gemaakt, waaronder het onterecht beschouwen van de oudste minderjarige als een kind van partijen en het niet in aanmerking nemen van de financiële situatie van de man, waaronder loonbeslag en schulden. Het hof oordeelde dat de man en de vrouw het eens waren over de onjuistheid van de vastgestelde alimentatiebedragen en dat de schorsing van de beschikking noodzakelijk was om verdere financiële problemen te voorkomen. Het hof schorste de werking van de beschikking van de rechtbank voor zover deze de kinder- en partneralimentatie betrof, en moedigde partijen aan om in onderling overleg tot afspraken te komen.