ECLI:NL:GHARL:2017:11085

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
200.206.766/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die in 2006 zijn gescheiden. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de hoogte van de kinderalimentatie betwist die door de rechtbank Noord-Nederland was vastgesteld op € 186,84 per maand. De man verzocht om deze bijdrage te verlagen naar € 63,- per maand, terwijl de vrouw verzocht om de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden was die een herbeoordeling van de behoefte en draagkracht rechtvaardigde. De behoefte van hun gezamenlijke minderjarige kind, [de minderjarige1], werd vastgesteld op € 552,- per maand, terwijl de draagkracht van de man en de vrouw tezamen voldoende was om in deze behoefte te voorzien. Na een zorgkorting van 15% werd de door de man te betalen bijdrage vastgesteld op € 190,- per maand. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man om verrekening van eerder betaalde kinderalimentatie afgewezen, omdat hij niet tijdig had geageerd tegen de eerdere vaststelling van de alimentatie. De beslissing van het hof benadrukt de wettelijke onderhoudsverplichtingen van ouders, ongeacht de omgangsregeling met hun kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.206.766/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/155870 / FA RK 15-885)
beschikking van 12 december 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.C.N. Brens-Cats te Emmen,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Lfil te Winschoten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank
Noord-Nederland, locatie Groningen, van 20 oktober 2015 en 27 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 27 december 2016;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Brens-Cats van 2 mei 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Lfil van 14 augustus 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Brens-Cats van 17 augustus 2017 met productie(s).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 28 augustus 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Lfil heeft pleitnotities (met toestemming van het hof inclusief een draagkrachtberekening) overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het huwelijk van partijen is [in] 2006 ontbonden door echtscheiding.
3.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2005, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige1] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3.
Uit het eveneens ontbonden huwelijk van de man en [C] (hierna: [C] ) is [in] 2012 [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ) geboren. [de minderjarige2] heeft zijn hoofdverblijf bij de man.
3.4.
Bij beschikking van 10 februari 2009 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - bepaald dat de man met ingang van 1 oktober 2008 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] een bedrag van € 332,- per maand zal voldoen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2016 ingevolge de wettelijke indexering € 377,93 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, (met wijziging van de beschikking van 10 februari 2009) de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 januari 2016 bepaald op € 186,84 per maand.
4.2.
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
27 september 2016. Deze grieven zien op de hoogte van de kinderalimentatie, in het bijzonder op de (beschikbare) draagkracht van de man. De man verzoekt de beschikking van 27 september 2016 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van [de minderjarige1] met ingang van 1 januari 2016 vast te stellen op een bedrag van
€ 63,- per maand.
4.3.
De vrouw voert verweer en zij verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 27 september 2016 te bekrachtigen, onder afwijzing van het meer of anders verzochte.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Niet ter discussie staat dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
5.2
Het hof stelt allereerst vast dat de man vol appel heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking. Nu de man echter geen grief heeft aangevoerd tegen de daarbij uitgesproken ontzegging aan de man van de omgang met [de minderjarige1] en de man ook ter zitting desgevraagd naar voren heeft gebracht dat hij zich niet wenst te verzetten tegen de door de rechtbank uitgesproken ontzegging, zal het hof het verzoek van de man in zoverre afwijzen.
Ingangsdatum
5.3
De ingangsdatum van 1 januari 2016 is niet in geschil.
Behoefte [de minderjarige1]
5.4
De behoefte van [de minderjarige1] is nimmer in rechte vastgesteld.
5.5
In eerste aanleg heeft de vrouw de behoefte van [de minderjarige1] in 2005 becijferd op
€ 461,80 per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt die behoefte volgens de vrouw € 544,76 per maand in 2015 (verweerschrift van 12 juni 2015), € 551,84 per maand in 2016 (akte uitlating van 30 mei 2016) en € 563,45 per maand in 2017 (pleitaantekeningen zitting hof). De man heeft de door de vrouw gestelde (geïndexeerde) behoefte van [de minderjarige1] in hoger beroep niet (nader) weersproken. De behoefte van [de minderjarige1] wordt daarom per
1 januari 2016 vastgesteld op afgerond € 552,- per maand.
Draagkracht man
5.6
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige1] dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot [de minderjarige1] staat in de beoordeling te worden betrokken.
5.7
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van de draagkrachtberekening zoals die door de vrouw ter zitting is overgelegd en met partijen is besproken, met dien verstande dat - overeenkomstig de opmerking van de man - uitgegaan zal worden van een iets lager inkomen uit WAO-uitkering. Uit zijn aangifte Inkomsten-belasting 2016 blijkt immers een bruto WAO-uitkering van € 33.297,- per jaar. Rekening houdend met een bij dit inkomen horend KGB voor [de minderjarige2] van € 3.190,- per jaar is zijn NBI naar de tarieven van 2016-1 € 2.117,- per maand.
5.8
Uit de draagkrachttabel van 2016 volgt voor de man een draagkracht van 70% [2117 - (0,3 x 2117 + € 890,-)] = € 414,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.9
Het hof zal ook bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw haar NBI tot uitgangspunt nemen. Als gesteld en niet weersproken staat vast dat het NBI van de vrouw
€ 2.135,- per maand bedraagt.
5.1
Uit de draagkrachttabel van 2016 volgt voor de vrouw een draagkracht van 70% [2135 - (0,3 x 2135 + € 890,-)] = € 423,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.11
De draagkracht van de man en de vrouw tezamen bezien (€ 837,-) is voldoende om in de behoefte van [de minderjarige1] (€ 552,-) te voorzien. Vergelijking van ieders draagkracht leert dat de man 414/837 x 552 = afgerond € 273,- per maand van zijn draagkracht dient aan te wenden voor een bijdrage in het eigen aandeel van de kosten van [de minderjarige1] .
Vermindering met de zorgkorting
5.12
Tussen partijen is niet in geschil dat rekening gehouden kan worden met de minimale zorgkorting van 15%. De zorgkorting bedraagt 15% x € 552,- = (afgerond) € 83,- per maand.
5.13
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat de ouders samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [de minderjarige1] te voorzien. Aldus resteert een door de man aan de vrouw per 1 januari 2016 voor [de minderjarige1] te betalen bijdrage van (€ 273,- - € 83,- =) € 190,- per maand.
5.14
Evenals de rechtbank ziet het hof in de omstandigheid dat de man en [de minderjarige1] geen omgang met elkaar hebben geen aanleiding om de kinderalimentatie te matigen dan wel op nihil te stellen, nu reeds rekening is gehouden met een zorgkorting en de berekening van kinderalimentatie verder losstaat van de zorgregeling. Dat de man [de minderjarige1] al jaren niet ziet doet niet af aan zijn wettelijke onderhoudsverplichting voor zijn (minderjarige) kind.
Behoefte [de minderjarige2]
5.15
De man heeft in zijn appelschrift weliswaar nog gesteld dat zijn voor [de minderjarige1] beschikbare draagkracht mede wordt bepaald door zijn onderhoudsplicht voor [de minderjarige2] , maar hij heeft noch de behoefte van [de minderjarige2] , noch het aandeel van [C] daarin onderbouwd. Ter zitting in hoger beroep hebben beide partijen zich op het standpunt gesteld dat hetgeen resteert na aftrek van de door de man te betalen bijdrage voor [de minderjarige1] (op grond van de daar besproken draagkrachtberekening € 236,- per maand) kan worden beschouwd als de behoefte van [de minderjarige2] . Gelet daarop alsmede het gebrek aan onderbouwing van de behoefte van [de minderjarige2] , gaat het hof ervan uit dat het bedrag dat thans, nadat voor de draagkrachtberekening is uitgegaan van een iets lager inkomen aan de zijde van de man, resteert, voldoende is om in de behoefte van [de minderjarige2] te voorzien.
Aanvaardbaarheidstoets
5.16
Eerst ter zitting in hoger beroep heeft de man aangevoerd dat hij zoveel schulden heeft dat hij met forse betalingsproblemen kampt. Voor zover de man daarmee heeft bedoeld een beroep te doen op de aanvaardbaarheidstoets heeft hij dat onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Hoewel de rechtbank in zijn tussenbeschikking van 20 oktober 2015 partijen nota bene expliciet heeft verzocht om informatie over eventuele schulden over te leggen, blijkt uit de stukken (in eerste aanleg noch in hoger beroep) niets van de schuldenpositie van de man.
5.17
Op grond van het vorenstaande en gelet op de bovengrens van de rechtsstrijd dient het bedrag dat de rechtbank aan kinderalimentatie heeft opgelegd, te weten € 186,84 per maand, te worden bekrachtigd.
Verrekening
5.18
Gebleken is dat de man vanaf maart 2016 geen kinderalimentatie meer heeft betaald aan de vrouw. De man heeft ter zitting verzocht de door hem in het verleden teveel betaalde kinderalimentatie, in zijn ogen de hoofdoorzaak van zijn schuldenproblematiek, te verrekenen met het door hem toekomstig te betalen bedrag. Voor inwilliging van een dergelijk verzoek is in deze procedure echter geen plaats. Het had op de weg van de man gelegen om eerder te ageren tegen de bij beschikking van 10 februari 2009 vastgestelde en tot 1 november 2015 geldende (hogere) kinderalimentatie. Een en ander laat overigens onverlet dat het partijen vrijstaat hierover samen nadere afspraken te maken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
27 september 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Rezel, I.A. Vermeulen en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 12 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.