ECLI:NL:GHARL:2017:11043

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
200.220.450
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij met gezag belaste ouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 6 juni 2017 had besloten tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat zij als gezaghebbende ouder in staat was om voor de kinderen te zorgen. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, steunde de beslissing van de kinderrechter en stelde dat de kinderen in een onveilige situatie verkeerden bij de moeder.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder had diverse medische zorgen geuit over de kinderen, maar deze waren niet door artsen bevestigd. De kinderen vertoonden na de uithuisplaatsing bij de vader een duidelijke verbetering in hun welzijn en ontwikkeling. Het hof oordeelde dat de moeder op dat moment niet in staat was om een veilig opvoedingsklimaat te bieden en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en verklaarde deze uitvoerbaar bij voorraad.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor minderjarigen en de rol van de kinderrechter en de raad voor de kinderbescherming in het waarborgen van de belangen van kinderen in complexe opvoedsituaties. Het hof concludeerde dat de situatie van de kinderen bij de vader aanzienlijk was verbeterd en dat verdere observatie en onderzoek naar de pedagogische capaciteiten van beide ouders noodzakelijk was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.220.450
(zaaknummers rechtbank Gelderland 320436 en 320830)
beschikking van 14 december 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J. Berghout te Rijswijk,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Corbeij-Beukers te Breda,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Harderwijk,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 mei 2017 en 6 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 juli 2017;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de vader;
- een journaalbericht van mr. Berghout van 27 september 2017 met producties;
- een journaalbericht van mr. Berghout van 13 oktober 2017 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 oktober 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is B. Rijkse verschenen. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.M. van Riessen, kantoorgenoot van mr. Corbeij-Beukers. Namens de GI zijn verschenen [medewerker 1] en [medewerker 2] .

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is geboren:
[kind 1] (verder te noemen: [kind 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Uit het – door echtscheiding ontbonden – huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
[kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [kind 1] op 23 oktober 2008 erkend. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 17 mei 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld tot 17 augustus 2017. Tevens heeft de kinderrechter bij die beschikking machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] bij de vader en aansluitend bij revalidatiecentrum Groot Klimmendaal (of een soortgelijke instelling) en van [kind 2] bij de vader, met ingang van 17 mei 2017 voor de duur van 4 weken, de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de beslissing op het verzoek van de raad voor het overige aangehouden.
3.4
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 6 juni 2017 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 augustus 2017 tot 17 augustus 2018 en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader met gezag tot 14 december 2017.
3.5
De kinderen wonen sinds 18 mei 2017 bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 juni 2017. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarbij machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verleend en in zoverre opnieuw beschikkende het desbetreffende verzoek van de raad af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader heeft eveneens verweer gevoerd en verzoekt het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de raad machtiging verlenen om een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van die minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder kan zich met de uithuisplaatsing van de kinderen niet verenigen. Zij stelt dat zij zich daardoor niet alleen in haar persoon, maar vooral in haar rol als moeder aangevallen voelt. Doordat de kinderen van school zijn weggehaald, heeft zij geen afscheid van hen kunnen nemen. Sinds de uithuisplaatsing voelt zij een enorme leegte. De kinderen missen haar enorm en het gaat bovendien niet goed met hen. De gezinsvoogd was nog maar kort betrokken in het gezin en er was nog geen gelegenheid geweest om hulpverlening in te zetten. Zij had wel om hulpverlening verzocht voor de kinderen en met name voor [kind 1] . De uithuisplaatsing lijkt daarom eerder preventief dan (zoals door de wetgever is bedoeld) als ultimum remedium te zijn ingezet. De raad, die niet medisch onderlegd is, heeft zijn standpunt dat zij in haar overbezorgdheid de kinderen nodeloos aan onderzoeken onderwerpt, niet met medische stukken onderbouwd. Zij lijdt zelf aan de ziekte van Lyme en aan het Ehlers-Danlos Syndroom (EDS), met welke aandoeningen zij is gediagnosticeerd, zodat daarover geen twijfel kan bestaan. Omdat bij EDS sprake is van erfelijkheid heeft zij in overleg met de artsen besloten [kind 1] daarop te laten onderzoeken. De moeder is voorts van mening dat een uithuisplaatsing van de kinderen naar een ouder met gezag niet mogelijk is op grond van artikel 1:265b BW. Uitgangspunt van genoemd artikel is uithuisplaatsing bij een niet gezaghebbende ouder. Er is derhalve geen wettelijke grondslag voor het desbetreffende verzoek, noch voor de beslissing van de kinderrechter. In feite is sprake van een tijdelijke wijziging van de verblijfplaats van de kinderen. De uithuisplaatsing van de kinderen dient te worden beëindigd, aldus de moeder.
5.3
De raad voert aan dat hij op 17 mei 2017, mede op basis van de op die dag van de school ontvangen informatie, geen andere mogelijkheid zag dan de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verzoeken. Naast de reeds voorhanden informatie had de raad van de school van de kinderen informatie ontvangen, waaruit kon worden afgeleid dat de spanning voor de kinderen hoog was opgelopen. Er was al jarenlang sprake van een complexe en ongezonde opvoedingssituatie van de kinderen in het gezin van de moeder.
Hulpverlening in een vrijwillig kader heeft, ondanks diverse pogingen, niet tot het gewenste resultaat geleid. De raad kon onvoldoende instaan voor de veiligheid van de kinderen. Gebleken is dat de moeder geregeld medische zorgen heeft geuit over de kinderen, maar dat die zorgen, nadat de kinderen aan diverse onderzoeken waren onderworpen, niet door artsen zijn bevestigd. Gebleken is dat de kinderen sinds de plaatsing bij de vader niet meer vermoeid zijn. [kind 1] vertoont minder zelfbepalend gedrag en heeft minder hevige woedeaanvallen gehad. [kind 2] heeft aansluiting met leeftijdgenootjes op school, waar de door de vorige school geuite zorgen niet worden herkend. Er is gezinsbegeleiding in het gezin van de vader en [kind 1] is aangemeld voor jeugdhulp van GGZ. De moeder heeft eenmaal per twee weken contact met de kinderen. De moeder heeft laten weten dat zij hulp heeft van een psycholoog, van wie zij de naam niet wenst te noemen. De moeder heeft het advies van de gezinsvoogd om zich aan te melden voor hulp van Geestelijke gezondheidszorg Dimence tot voor kort niet willen opvolgen. Omdat de raad enkel door middel van een verzoek tot uithuisplaatsing kan ingrijpen in een opvoedingssituatie waarin de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, en niet bevoegd is om een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats in te dienen, is gekozen voor het verzoek tot uithuisplaatsing. Gekozen is voor plaatsing bij de vader, aangezien dit een voor de kinderen bekende omgeving is. Uit de jurisprudentie zijn vele voorbeelden van een uithuisplaatsing bij de met gezag belaste ouder bekend.
5.4
De vader stelt dat de zorgen van de raad niet zozeer betrekking hadden op de door de moeder gevraagde onderzoeken naar de ziekte van Lyme en EDS, maar op het geheel van de door de moeder gedurende jaren geuite gezondheidsklachten van haarzelf en de kinderen. In 2009 was bij de moeder reeds sprake van verdenking van Münchhausen by proxy. De door de moeder overgelegde medische verklaringen missen feitelijke onderbouwing van haar stellingen. Bovendien miskent de moeder de zorgen over haar geestelijke gesteldheid. Iedere keer als hulpverlening in het gezin werd ingezet, haakte de moeder af zodra van haar concrete actie werd verlangd. Ondanks het feit dat de moeder steeds werd uitgenodigd door de school van de kinderen, is zij bij gesprekken over de zorgen van de kinderen nooit aanwezig geweest. Haar verwijt dat zij door de school niet op de hoogte is gesteld van de zorgen is dan ook onterecht. Voorts kan de raad wel degelijk uithuisplaatsing bij de andere ouder met gezag verzoeken, aldus de vader.
5.5
Met betrekking tot de meest vèrstrekkende stelling van de moeder dat de rechter niet bevoegd was om de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader te verlenen, aangezien op grond van artikel 1:265b BW uithuisplaatsing bij een ouder met gezag niet mogelijk is, oordeelt het hof als volgt. De Hoge Raad heeft op 14 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BR5151) beslist dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat de in artikel 1:261 lid 1 BW (oud) bedoelde machtiging tot uithuisplaatsing een plaatsing betreft bij de met het gezag belaste ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijf niet heeft. Het hof ziet geen aanleiding om met betrekking tot een uithuisplaatsing op grond van het huidige artikel 1:265b BW anders te oordelen, nu gesteld noch gebleken is dat artikel 1:265b BW op dit punt beperkter is dan het oude artikel 1:261 lid 1 BW. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de moeder dat de kinderrechter niet bevoegd was de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader te verlenen.
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is gebleken dat er grote zorgen over de kinderen in de gezinssituatie bij de moeder bestonden. Er waren zorgen over de hygiëne: zo waren in de woning van de moeder schimmels aanwezig en plasten de honden binnen. Daarnaast was er sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen als gevolg van de fysieke en psychische onveiligheid in de situatie bij de moeder. De moeder, die rolstoelafhankelijk is en diverse medische klachten heeft, heeft de kinderen - met name [kind 1] - diverse keren onderworpen aan medische onderzoeken. Het gaat hierbij om onderzoeken naar aanleiding van het vermoeden van EDS, urineweginfecties, blaasontstekingen, nierbekkenontstekingen, turnersyndroom, achterliggende skeletleeftijd en lage groeifactor. De genoemde vermoedens zijn na de medische onderzoeken niet bevestigd. Voorts werden door de school en zorginstelling Carinova zorgen over de kinderen gesignaleerd. [kind 1] maakte een vermoeide indruk en zij had moeite om met spanning en druk om te gaan, hetgeen zich uitte in boosheid en zelfbepalend gedrag. Ook was zij veel bezig met de dood. Zij leek moeilijk fantasie van werkelijkheid te kunnen onderscheiden en zocht eerder veiligheid in spullen dan in mensen. Bij [kind 2] werden medische klachten gezien, zoals luchtweginfecties, benauwdheid en buikklachten en hij kreeg hulpverlening voor zijn spraaktaalontwikkeling. Op school maakte ook hij een ernstig vermoeide indruk, kon hij zich moeilijk concentreren, kwam onvoldoende tot vrij spel en liet opstandig gedrag zien. De moeder ontkende genoemde zorgen en zij was niet bereid daarover in gesprek te gaan en/of (orthopedagogische) hulpverlening toe te laten. Als gevolg daarvan, maar ook als gevolg van de onrust in de thuissituatie bij de moeder kwam behandeling van de kinderen niet van de grond. Gebleken is dat de situatie van de kinderen, nadat zij in het gezin van de vader waren geplaatst, sterk is verbeterd. De kinderen zien er gezond en verzorgd uit. Zij hadden aanvankelijk problemen met inslapen en naleven van regels. De vader biedt hen veel duidelijkheid, hetgeen vruchten lijkt af te werpen. De kinderen zijn vrolijker en opener geworden. [kind 1] vertoont minder frequent (heftige) driftbuien. Zij is beter gaan eten en is haar conditie aan het opbouwen, onder andere door te wandelen met de hond. Zij gaat naar speciaal onderwijs en vertelt veel over haar school waar zij het inmiddels, na een gewenningsperiode, erg naar haar zin heeft en vriendschappen sluit. Zij is veel vrolijker geworden en heeft het niet meer over de dood. Plaatsing van [kind 1] bij Groot Klimmendaal wordt als gevolg van de verbeterde situatie op dit moment niet meer nodig geacht. [kind 2] kan zich op school beter concentreren en hij komt beter tot spel. Hij is minder in zichzelf gekeerd, vertoont minder pestgedrag en ook op sociaal-emotioneel gebied gaat het beter met hem. De huidige huisarts van de kinderen heeft verklaard dat hij sinds de plaatsing van de kinderen bij de vader slechts één keer is geconsulteerd in verband met keelpijn van [kind 2] , terwijl de vorige huisarts door de moeder wekelijks over de kinderen werd geconsulteerd.
5.7
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is om de kinderen een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in hun dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat het onderzoek naar de pedagogische capaciteiten van beide ouders wordt voortgezet. Het hof acht het in dat opzicht positief dat de moeder, anders dan in het verleden, nu wel wil meewerken aan een onderzoek door Dimence. Voorts is het van belang dat de observaties tijdens de contacten tussen de kinderen en de moeder worden voortgezet en beoordeeld.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 juni 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck,
A. Smeeïng-van Hees en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 14 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.