Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Jeugdbescherming Gelderland,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 6 juni 2017 had besloten tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. De moeder voerde aan dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat zij als gezaghebbende ouder in staat was om voor de kinderen te zorgen. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, steunde de beslissing van de kinderrechter en stelde dat de kinderen in een onveilige situatie verkeerden bij de moeder.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder had diverse medische zorgen geuit over de kinderen, maar deze waren niet door artsen bevestigd. De kinderen vertoonden na de uithuisplaatsing bij de vader een duidelijke verbetering in hun welzijn en ontwikkeling. Het hof oordeelde dat de moeder op dat moment niet in staat was om een veilig opvoedingsklimaat te bieden en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en verklaarde deze uitvoerbaar bij voorraad.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor minderjarigen en de rol van de kinderrechter en de raad voor de kinderbescherming in het waarborgen van de belangen van kinderen in complexe opvoedsituaties. Het hof concludeerde dat de situatie van de kinderen bij de vader aanzienlijk was verbeterd en dat verdere observatie en onderzoek naar de pedagogische capaciteiten van beide ouders noodzakelijk was.