ECLI:NL:GHARL:2017:10973

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
200.167.416
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente voor schade door onrechtmatige besluiten tot intrekking en terugvordering van bijstand

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Doesburg voor schade die is ontstaan door onrechtmatige besluiten tot intrekking en terugvordering van bijstand. Appellante, wonende te Doesburg, had een gezamenlijke huishouding met haar ex-echtgenoot, wat de gemeente als reden aanvoerde voor de intrekking van de bijstand. De rechtbank beëindigde daarop de schuldsanering van appellante tussentijds en zonder schone lei. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond. In de bestuursrechtelijke procedure werd echter geoordeeld dat de gezamenlijke huishouding niet was bewezen, waardoor de besluiten van de gemeente als onrechtmatig werden aangemerkt.

Het hof oordeelt dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige besluiten van de gemeente en de beëindiging van de schuldsanering zonder schone lei. De kans op schade voor appellante is aannemelijk. Het hof heeft in eerdere rechtsoverwegingen vastgesteld dat appellante bij uitblijven van het onrechtmatige besluit een schone lei zou hebben gekregen. De zaak is verder behandeld in hoger beroep, waarbij partijen een regeling hebben getroffen met betrekking tot immateriële schade door het binnentreden in de woning van appellante.

In de einduitspraak vernietigt het hof het vonnis van de rechtbank Gelderland en verklaart het voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade van appellante. De gemeente wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, die nader moet worden vastgesteld. Tevens wordt de gemeente in de proceskosten veroordeeld, zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep, met wettelijke rente vanaf veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.167.416
(zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/273313)
arrest van 12 december 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te Doesburg,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. C.W. Langereis,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Doesburg,
zetelende te Doesburg,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de gemeente,
advocaat: mr. R.D. Boesveld.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 juli 2017 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
■ het proces-verbaal van niet gehouden getuigenverhoor en comparitie van partijen van 20 november 2017.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

Het hof heeft in rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van zijn tussenarrest van 4 juli 2017 beslist dat genoegzaam vast is komen te staan dat aan [appellante] bij uitblijven van het onrechtmatige besluit van de gemeente tot intrekking en terugvordering van bijstand een schone lei zou zijn verleend, dat de kans op schade ten gevolge van dat besluit aannemelijk is en dat verwijzing naar de schadestaatprocedure dient te volgen voor de vaststelling van de materiële schade. Vervolgens heeft het hof [appellante] toegelaten tot bewijs van haar stellingen omtrent immateriële schade ten gevolge van het binnentreden in haar woning op 8 juni 2010. Ter zitting van 20 november 2017 hebben partijen over deze vordering een regeling getroffen en moet [appellante] geacht worden in zoverre haar eis te hebben verminderd. Dat betekent dat op grief 2 niet meer behoeft te worden beslist. Dat brengt weer mee dat eindarrest kan worden gewezen, omdat alle beslissingen naar aanleiding van grief 1 reeds in het tussenarrest zijn genomen. De verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals in het dictum is geformuleerd. Grief 3 is gegrond, omdat gemeente als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden.

3.Slotsom

3.1
De grieven 1 en 3 slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Grief 2 behoeft als gevolg van de hiervoor onder 2 bedoelde regeling geen verdere behandeling meer.
3.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof de gemeente in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste instantie aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
■ explootkosten € 93,80
■ griffierecht
€ 77,00
totaal verschotten € 170,80, en
voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
2 punten x tarief II € 904,00
3.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
■ explootkosten € 94,19
■ griffierecht € 311,00
■ getuigentaxen
€ 0,00
totaal verschotten € 405,19, en
voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1,5 punten x tarief II € 1.341,00
3.4
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 maart 2015, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade van [appellante] ten gevolge van de onrechtmatige besluiten van de gemeente van 20 oktober 2010 en 24 mei 2011;
veroordeelt de gemeente tot betaling van schadevergoeding aan [appellante] , nader op te maken bij staat;
veroordeelt de gemeente in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 170,80 voor verschotten en op € 904,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 405,19 voor verschotten en op € 1.341,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, L.F. Wiggers-Rust en F.J. de Vries, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.