ECLI:NL:GHARL:2017:10864

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
200.211.793/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2009, wiens ouders in 2009 zijn getrouwd en in 2017 zijn gescheiden. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen en een omgangsregeling met de vader vast te stellen. De vader verzoekt de grieven van de moeder ongegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 27 september 2017 gehouden, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De moeder werd vergezeld door een tolk en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, Samen Veilig Midden-Nederland.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige onder toezicht is gesteld en dat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie bij beide ouders. De moeder heeft verzocht om een uitgebreide zorgregeling, maar het hof oordeelt dat de minderjarige gebaat is bij continuïteit en stabiliteit in zijn opvoedingsomgeving. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats bij de vader blijft, maar wijzigt de zorgregeling zodat de minderjarige bij de moeder kan verblijven op woensdagmiddag, vrijdagmiddag en in het weekend.

Wat betreft de alimentatie heeft de vrouw haar verzoek tot kinderalimentatie gehandhaafd, maar het hof oordeelt dat dit geen verdere bespreking behoeft omdat het hoofdverblijf bij de vader blijft. De partneralimentatie wordt ook besproken, waarbij het hof oordeelt dat de vrouw in redelijkheid meer kan werken en geen behoefte heeft aan een bijdrage van de man. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de zorgregeling wordt aangepast, terwijl de hoofdverblijfplaats en de alimentatiebeslissingen worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.211.793/01
(zaaknummer rechtbank C/16/400203 / FL RK 15-2006)
beschikking van 7 december 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder / de vrouw,
advocaat: mr. J. Breeveld te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader / de man,
advocaat: mr. L.D.H. Lesmeister te Almere.
Als overige belanghebbende is - voor zover het betreft het hoofdverblijf en de zorgregeling - aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigde te Almere,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 april 2016 en 8 december 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 8 maart 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Lesmeister van 14 september 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen en werden bijgestaan door hun advocaten. De moeder werd vergezeld door mevrouw drs. [B] , tolk in de Russische taal (ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers onder nummer [000] ). Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] .
2.3
In overleg met partijen is ter zitting van 27 september 2017 eerst het hoger beroep ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling inhoudelijk behandeld. Vervolgens hebben de vertegenwoordigers van de GI de zittingszaal verlaten en is de behandeling met partijen voortgezet ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2009 in het huwelijk getreden. Het huwelijk van de partijen is [in] 2017 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2009 te [A] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van 24 oktober 2013 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk tot 24 oktober 2017.
3.4
Bij beschikking van 8 april 2016 die is gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen voor de duur van de scheidingsprocedure, is [de minderjarige] toevertrouwd aan de vader en is bepaald dat de vader bij uitsluiting van de moeder gerechtigd is tot het gebruik van de voormalige echtelijke woning in [A]

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [de minderjarige] en de kinder- en partneralimentatie. Bij de bestreden beschikking van 8 december 2016 is, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de vader en is een minimale zorgregeling vastgesteld tussen [de minderjarige] en de moeder van iedere zaterdag telkens van 10.00 uur tot 18.00 uur welke regeling in overleg met Samen Veilig Midden-Nederland zal worden uitgebreid. Bij deze beschikking is voorts het verzoek van de vrouw om een bedrag aan kinder- en partneralimentatie vast te stellen afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 december 2016. Haar grieven zien op het hoofdverblijf, de zorgregeling alsmede de kinder- en partneralimentatie. De moeder verzoekt het hof:
- primair te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en een omgangsregeling met de vader vast te stellen alsmede een bedrag aan partneralimentatie en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vast te stellen op een in goede justitie vast te stellen bedrag;
- subsidiair, indien het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader blijft, een uitgebreide zorgregeling vast te stellen tussen de moeder en [de minderjarige] alsmede een bedrag aan partneralimentatie vast te stellen. Ter zitting heeft de moeder voor wat betreft de hoogte van de door haar verzochte kinder- en partneralimentatie verwezen naar hetgeen zij in eerste aanleg heeft verzocht, te weten bedragen van respectievelijk € 500,- en € 1.000,- per maand. Verder heeft zij ter zitting de (subsidiair) door haar gewenste zorgregeling nader geconcretiseerd, een en ander zoals hieronder aangegeven.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt de grieven ongegrond te verklaren althans af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

HOOFDVERBLIJF EN ZORGREGELING
5.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
het hoofdverblijf
5.3
Het hof is er voldoende van overtuigd dat [de minderjarige] een goede band heeft met beide ouders. Zorgelijk is dat [de minderjarige] op dit moment ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling omdat hij opgroeit in een situatie waarin de ouders onvoldoende in staat zijn elkaar als ouder te respecteren en samen de zorg en opvoeding voor hem ter hand te nemen. Er is vanuit eerder bestaande relationele problemen tussen de ouders en de aanzienlijke verschillen in opvoedingsstijl een aanhoudende strijd tussen de ouders ontstaan, bij welke (ouder)strijd [de minderjarige] steeds meer centraal is komen te staan. Deze strijd heeft er mede toe geleid dat [de minderjarige] - nog tijdens het huwelijk van partijen - onder toezicht is gesteld omdat zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd. Voor het hof is evident dat aan zowel het hoofdverblijf bij de vader als aan het hoofdverblijf bij de moeder nadelen zijn verbonden door de strijd tussen de ouders en de zorgen die zij over en weer hebben over de opvoedingskwaliteiten van de ander. Het hof heeft doorslaggevend bevonden die situatie waarin er voor [de minderjarige] - uitgaande van de situatie zoals die voor hem voor het uiteengaan van de ouders was - nu het minst wijzigt en gaat wijzigen. Immers [de minderjarige] is op dit moment, zoals ook door de ouders wordt onderkend, vooral gebaat bij rust en duidelijkheid.
5.4
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat zijn hoofdverblijfplaats bij de vader is. [de minderjarige] woont sinds het feitelijk uiteengaan van partijen, ongeveer twee jaar geleden, bij de vader in de voormalige echtelijke woning te [A] . De zorgen die de moeder heeft geuit over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij de vader worden naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd door objectiveerbare feiten en omstandigheden. De onderneming van de vader - het ontwerpen en maken van (erotische) latex-kleding - wordt uitgeoefend op de (afgesloten) zolderverdieping van de woning en de aard van deze onderneming betekent niet zonder meer dat bij de vader sprake is van een pedagogisch onverantwoorde omgeving. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat [de minderjarige] door het ondernemerschap van de vader geconfronteerd wordt met zaken die voor zijn leeftijd - hij is acht jaar oud - niet passend zijn, terwijl evenmin is gebleken dat de verzorgings- en opvoedingssituatie bij de vader anderszins niet voldoende is. De gezinsvoogd heeft ter zitting van het hof bevestigd dat er geen zorgen zijn omtrent het verblijf van [de minderjarige] bij de vader en dat [de minderjarige] bij de vader op zijn plek is. De moeder heeft er terecht op gewezen dat zij sinds augustus 2016 ook weer in [A] woont zodat [de minderjarige] in dezelfde (sociale) omgeving - waaronder school, vriendjes en sport - blijft als hij zijn hoofdverblijfplaats bij haar krijgt. Een wijziging van het hoofdverblijf zal echter ook dan leiden tot een verandering van woning en directe woonomgeving maar in het bijzonder zal de persoon van de primaire verzorger/opvoerder (en daarmee de opvoedingsstijl) wijzigen wanneer het hof het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder bepaalt. Het hof acht dit niet in het belang van [de minderjarige] . Dat de moeder, zoals zij stelt op dit moment, niet fulltime werkt en veel meer tijd heeft om aan de opvoeding van [de minderjarige] te besteden, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof neemt daarbij mede in overweging dat [de minderjarige] overdag naar school gaat terwijl voorts een verandering van deze situatie in de rede ligt nu op de moeder ook een inspanningsplicht rust om in financieel opzicht bij te dragen aan de behoefte van [de minderjarige] als ook in haar eigen behoefte.
5.5
[de minderjarige] is naar het oordeel van het hof, gelet op strijd tussen partijen en de loyaliteitsproblemen die hij als gevolg daarvan ervaart, gebaat bij continuïteit en stabiliteit in zijn opvoedingsomgeving. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op het punt van het hoofdverblijf bekrachtigen.
de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
5.6
De moeder heeft in hoger beroep uitbreiding van de zorgregeling bepleit, welke zorgregeling zij ter zitting in hoger beroep heeft geconcretiseerd tot woensdagmiddag van 13.00 uur tot 18.00 uur, vrijdagmiddag van 15.15 uur tot 18.00 uur, zaterdag van 12.00 uur tot 18.00 uur en zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur waarbij [de minderjarige] van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag bij haar kan blijven overnachten. Ook wil de moeder graag een gelijke verdeling van de vakanties.
5.7
Mede gelet op het bepaalde in artikel 1:247 BW heeft naar het oordeel van het hof als uitgangspunt te gelden dat een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Dit uitgangspunt betekent echter niet dat in alle gevallen tot een regeling moet worden gekomen waarbij de beide ouders ieder de helft van de zorg- en opvoedingstaken op zich dienen te nemen. Steeds zal moeten worden beoordeeld welke regeling het meest in het belang van de minderjarige is. Voorts kunnen praktische belemmeringen bestaan voor een dergelijke gelijke verdeling.
5.8
Ter zitting is gebleken dat de regeling zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld inmiddels is uitgebreid tot meerdere contactmomenten per week. Ook na concrete vragen van het hof is echter onduidelijk gebleven welke vaste contactmomenten er op dit moment tussen [de minderjarige] en de moeder zijn (en welke contactmomenten incidenteel zijn geweest). Wel is duidelijk geworden dat partijen het niet eens zijn over hoe deze contacten in de (nabije) toekomst moeten worden vormgegeven. In deze discussie is, zo begrijpt het hof uit het debat van partijen, een belangrijk punt de vraag of [de minderjarige] bij de moeder kan overnachten.
5.9
Bij de beoordeling van de vraag welke regeling op dit moment het meest in het belang is van [de minderjarige] heeft het hof rekening te houden met de sinds 2013 bestaande ondertoezichtstelling die (mede) is uitgesproken in verband met de aanhoudende (ouder)strijd en de gevolgen daarvan op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Ouders geven weliswaar aan dat zij proberen hem buiten die strijd te houden maar uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de ouders niet communiceren met elkaar en elkaar als ouder diskwalificeren, ook tegenover [de minderjarige] . Deze situatie zal onvermijdelijk impact hebben op [de minderjarige] , in het bijzonder waar de strijd ook de uitbreiding van de omgangscontacten tussen [de minderjarige] en de moeder en de mogelijke overnachting betreft en daardoor een vrij en ongedwongen contact tussen [de minderjarige] en beide ouders belemmert. In dit verband heeft de GI ook haar zorgen uitgesproken over de loyaliteitsontwikkeling van [de minderjarige] naar elk van zijn ouders, waarin past dat het ook de school is opgevallen dat [de minderjarige] weinig praat over wat zich thuis afspeelt. Er wordt inmiddels gesproken over hulpverlening aan [de minderjarige] door middel van speltherapie. Positief in deze is wel dat sinds mei van dit jaar zowel bij de vader als de moeder IPT wordt ingezet om de communicatie tussen ouders te verbeteren en hen pedagogisch te ondersteunen richting [de minderjarige] waarbij een speerpunt is om ouders te laten inzien op welke wijze zij strijd voeren en welke gevolgen deze onderlinge strijd heeft op de ontwikkeling van [de minderjarige] .
5.1
Het hof acht het van belang dat een zorgregeling wordt vastgesteld om duidelijkheid te geven aan [de minderjarige] en aan de ouders. Het hof zoekt daarbij aansluiting bij de wijze waarop de regeling thans wordt vormgegeven, afgestemd op de schoolgang van [de minderjarige] . Uitbreiding van deze regeling kan onder regie van de GI tot stand komen, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop moet staan. Daarbij ziet het hof een rol weggelegd voor de IPT-er die elk van de ouders ondersteunt. Op dit moment zal het hof geen overnachting van [de minderjarige] bij de moeder vastleggen maar bij de uitbreiding van de zorgregeling zal daarvoor in het bijzonder aandacht moeten zijn. Uitbreiding van de zorgregeling door meer contactmomenten op andere dagen zullen, onder meer door de extra wisselmomenten, de onrust voor [de minderjarige] vergroten. Een uitbreiding van de regeling door middel van een langere periode van contact tussen de moeder en [de minderjarige] , zo mogelijk met een overnachting, kan juist bijdragen tot een rustiger en prettiger zorgregeling voor [de minderjarige] . Het hof is het niet eens met de GI dat de moeder eerst zal moeten werken aan haar persoonlijke problematiek voordat een overnachting mogelijk is. Uit het (beperkte) persoonlijkheidsonderzoek van de moeder (in 2015) blijkt dat geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis maar dat de aanwezige psychische en somatische problemen gerelateerd waren aan de destijds bestaande omgevings- en relationele problemen (situationeel bepaald), terwijl duidelijk is dat de persoonlijke situatie van de moeder sinds zij zelfstandig is gaan wonen aanzienlijk verbeterd is. Het hof ziet geen belemmeringen bij de moeder voor omgangscontacten met [de minderjarige] en het hof ziet op basis van de bij het hof bekende gegevens geen reden om op termijn een overnachting van [de minderjarige] bij de moeder niet toe te staan.
5.11
Het hof acht de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen in het belang van [de minderjarige] wenselijk. [de minderjarige] zal bij de moeder kunnen verblijven:
- iedere woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur,
- iedere vrijdag uit school tot 18.00 uur;
- ieder weekend op zaterdag of zondag tot 18.00 uur waarbij de dag afgestemd dient te worden op de voetbalactiviteiten van [de minderjarige] ;
waarbij het hof zal bepalen dat uitbreiding van deze regeling mogelijk is in overeenstemming met de GI en met inachtneming van het advies van de IPT-er(s).
5.12
Het hof zal in zoverre de beschikking van de rechtbank vernietigen en de hiervoor genoemde zorgregeling vastleggen.
ALIMENTATIE
de kinderalimentatie
5.13
De vrouw heeft in hoger beroep haar verzoek tot kinderalimentatie gehandhaafd voor het geval het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar wordt bepaald. Het hof zal het hoofdverblijf van [de minderjarige] handhaven bij de man, zodat in hoger beroep het verzoek om kinderalimentatie geen nadere bespreking behoeft.
de partneralimentatie
5.14
De vrouw heeft de hoogte van haar behoefte, door de rechtbank gelijkgesteld aan de voor haar geldende bijstandsnorm, ter discussie gesteld en heeft voorts gesteld dat zij niet (geheel) in die behoefte kan voorzien. De man heeft een en ander betwist en heeft betoogd dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage van zijn zijde.
5.15
De hoogte van behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
5.16
Door bij de berekening van de hoogte van haar behoefte enkel uit te gaan van 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen dat partijen aan het einde van het huwelijk verdienden, miskent de vrouw dat zij haar welstandsgerelateerde behoefte dient te stellen en bij betwisting te onderbouwen.
5.17
Een deugdelijke onderbouwing van de behoefte van de vrouw als hiervoor bedoeld, ontbreekt ook in hoger beroep. Voor zover de vrouw in dat kader betoogt dat zij niet bekend is met de welstand tijdens het huwelijk omdat het inkomen van de man en de uitgaven tijdens het huwelijk haar niet bekend waren, had zij in ieder geval een onderbouwd overzicht van haar huidige uitgaven en kosten kunnen verstrekken dan wel een beschrijving kunnen geven van de wijze van leven tijdens het huwelijk om aannemelijk te maken dat haar behoefte hoger is dan het door de rechtbank aangenomen bedrag. Het hof volgt de rechtbank dan ook in de - door de man niet betwiste - wijze van vaststelling van de behoefte van de vrouw en zal deze bepalen op de voor haar als alleenstaande geldende bijstandsnorm. Dit komt neer op een bedrag van € 987,- netto per maand.
5.18
Van behoeftigheid - en daarmee behoefte aan een bijdrage van de zijde van de man - is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft voor haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
5.19
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw schoonmaakwerkzaamheden verricht voor ongeveer 23 uur per maand en daarnaast 3 uur per week als vrijwilligster werkt. De vrouw ontvangt, naast haar beperkte inkomsten uit arbeid, een aanvullende bijstandsuitkering (Participatiewet).
5.2
Tegen deze achtergrond ligt de vraag voor of de vrouw in redelijkheid meer kan werken en verdienen zodat zij met haar eigen inkomsten kan voorzien in haar behoefte van € 987,- netto per maand en geen behoefte heeft aan een bijdrage van de man.
5.21
Het hof stelt voorop dat de rechter is gehouden om de behoefte/behoeftigheid zelf op basis van de door partijen aangedragen gegevens vast te stellen; hij mag zich niet zonder meer, met voorbijgaan aan een eigen beoordeling, richten naar een beslissing van een andere (overheids)instantie zoals het UWV of de gemeentelijke sociale dienst. Dat de vrouw een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt - en aldus mag worden aangenomen dat zij voldoet aan de verplichtingen, waaronder de sollicitatieverplichting, die uit hoofde van die uitkering op haar rusten - is slechts een van de gegevens die de rechter bij zijn oordeel in aanmerking dient te nemen. Bij de beoordeling van de vraag of de vrouw zich in redelijkheid voldoende inkomsten uit arbeid kan verwerven, kent het hof in dit geval doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid dat de vrouw op de mondelinge behandeling - op vragen van het hof naar de inspanningen die zij heeft verricht om meer inkomen te verwerven - heeft verklaard dat zij niet meer wil werken dan zij nu doet omdat zij anders (verder) gekort wordt op haar bijstandsuitkering. In het licht van deze verklaring acht het hof aannemelijk dat de vrouw in redelijkheid meer inkomen kan verwerven indien zij zich daartoe zou inspannen zoals van haar verwacht zou mogen worden, maar er om haar moverende reden bewust voor kiest om dat niet te doen. Deze keuze dient voor haar rekening en risico te blijven. Voor zover de vrouw heeft aangegeven dat haar zorg voor [de minderjarige] in de weg staat aan het verrichten van meer werkzaamheden dan zij thans doet, heeft zij deze stelling - zeker in het licht van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man en de omvang van de zorgregeling als ook in het licht van de op haar rustende inspanningsverplichting om in haar eigen behoefte te voorzien - onvoldoende concreet gemaakt. Het hof gaat hieraan voorbij.
5.22
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de vrouw in redelijkheid meer kan werken dan de hiervoor genoemde 23 uur per maand aan schoonmaakwerkzaamheden en 3 uur per week aan vrijwilligerswerk zodat zij met haar eigen inkomsten kan voorzien in haar behoefte van € 987,- netto per maand en geen behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man.
5.23
Bij het ontbreken van behoefte aan een bijdrage van de zijde van de man behoeft de draagkracht van de man, en in het bijzonder de vraag of bij de berekening daarvan al dan niet rekening moet worden gehouden met enige betaling op de schuld aan de belastingdienst, geen verdere bespreking.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven omtrent het hoofdverblijf en de kinder- en partneralimentatie. Het hof zal de beschikking waarvan beroep in zoverre bekrachtigen. De grief over de omvang van de zorgregeling slaagt. In zoverre zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en op dit punt beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 december 2016 voor zover het betreft de beslissing om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te bepalen bij de vader en de beslissing om het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af te wijzen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 december 2016 voor zover het betreft de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, dat [de minderjarige] bij de moeder zal kunnen verblijven:
- iedere woensdagmiddag uit school tot 18.00 uur,
- iedere vrijdag uit school tot 18.00 uur;
- ieder weekend op zaterdag of zondag tot 18.00 uur waarbij de dag afgestemd dient te worden op de voetbalactiviteiten van [de minderjarige] ;
waarbij het hof zal bepalen dat uitbreiding van deze regeling mogelijk is in overeenstemming met de GI en met inachtneming van het advies van de IPT-er(s).
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. M.P. den Hollander en mr. I.M. Dölle, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 7 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.