ECLI:NL:GHARL:2017:10756

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
200.215.829/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van een geding na overlijden van een partij

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 5 december 2017, wordt een incident tot schorsing van een geding behandeld. De zaak betreft een hoger beroep waarin de appellant, die in de nacht van 24 op 25 augustus 2017 is overleden, een schorsing van het geding heeft aangevraagd op basis van artikel 225 lid 1 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De advocaat van de appellant heeft deze schorsing op 5 september 2017 aangezegd aan de geïntimeerden, die zich hiertegen verzetten. Zij stellen dat de procedure gereed is voor het wijzen van arrest en dat zij belang hebben bij een snelle beslissing over hun rechtspositie ten opzichte van de erfboedel van de overleden appellant.

Het hof overweegt dat de dood van een partij inderdaad grond is voor schorsing van het geding, zoals bepaald in artikel 225 Rv. De schorsing kan worden aangezegd door betekening aan de wederpartij of door een akte ter rolle. Aangezien de advocaat van de appellant tijdig de schorsing heeft aangezegd en er nog geen datum voor arrest was bepaald, oordeelt het hof dat de aanzegging geldig is. Het hof wijst het verzet van de geïntimeerden tegen de schorsing van het geding af en concludeert dat de zaak is geschorst met ingang van 5 september 2017. Tevens wordt bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt, gezien de aard van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.215.829/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/148550 / HA ZA 16-120)
arrestin het incident tot schorsing ex artikel 225 Rv
van 5 december 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.N. Mense, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde1] B.V.,

gevestigd te [B] ,

2. Beentjes en De Bruijn Onroerend Goed B.V.,

gevestigd te [B] ,

3. [geïntimeerde3] ,

Wonende te [B] ,
geïntimeerden,
eisers in het incident,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. H.J. Bos, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 15 februari 2017 dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 10 mei 2017,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- de akte schorsing van [appellant] ,
- een antwoordakte van [geïntimeerden] c.s.,
- het H16-formulier van [geïntimeerden] c.s.
2.2
Vervolgens hebben [geïntimeerden] c.s. de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest in incident bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
De advocaat van [appellant] heeft bij akte van 5 september 2017 op de voet van artikel 225 Rv aan [geïntimeerden] c.s. aangezegd dat [appellant] in de nacht van 24 op 25 augustus 2017 is overleden en dat het geding wordt geschorst.
3.2
[geïntimeerden] c.s. hebben zich tegen de schorsing verzet. Zij stellen dat de procedure gereed is voor het wijzen van arrest en dat zij er belang bij hebben dat op korte termijn zekerheid wordt verkregen over hun rechtspositie ten opzichte van (de erfboedel van) wijlen [appellant] .
3.3
Het hier aan de orde zijnde incident moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 225 Rv, welk artikel op grond van artikel 353 Rv ook in hoger beroep van toepassing is. In artikel 225 Rv is bepaald - voor zover in dit geval relevant - dat de dood van een partij grond is voor schorsing van het geding. De schorsing vindt plaats door betekening van de ingeroepen grond voor de schorsing aan de wederpartij dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle. Bij gebreke hiervan wordt het geding op naam van de oorspronkelijke partij voortgezet. Schorsing kan niet meer plaatsvinden nadat de dag is bepaald waarop het vonnis zal worden uitgesproken.
3.4
Het overlijden van [appellant] is ingevolge artikel 225 lid 1 sub a Rv grond voor schorsing van het geding, welke schorsing door de advocaat van [appellant] conform het bepaalde in artikel 225 lid 2 Rv is aangezegd bij akte ter rolle van 5 september 2017. Op dat moment was door het hof nog geen datum voor arrest bepaald. Het hof oordeelt dan ook dat een geldige aanzegging tot schorsing is gedaan. De schorsing biedt de rechtsopvolger(s) van [appellant] een termijn voor onderzoek naar de stand van de zaak, en voor beraad over voortzetting dan wel staking daarvan. Het argument van [geïntimeerden] c.s., dat er op neerkomt dat zij zekerheid wensen te verkrijgen over hun rechtspositie, doet niet af aan de geldigheid van de schorsing van het geding.
3.5
De conclusie luidt dan ook dat het verzet van [geïntimeerden] c.s. tegen de schorsing van het geding zal worden verworpen.
3.6
Gelet op de aard van dit incident zijn er geen termen voor het uitspreken van een kostenveroordeling ten laste van één van partijen, zodat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
in het incident:
verwerpt het verzet van [geïntimeerden] c.s. tegen schorsing van het geding;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak is geschorst met ingang van 5 september 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. D.H. de Witte en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.