Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
grief Ibetoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. In toelichting hierop voert hij aan dat hij de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst van lening uitdrukkelijk heeft betwist en dat hij via een stemonderzoek door een deskundige wilde aantonen dat hij op door [geïntimeerde] gemaakte gespreksopnamen niet is te horen. Dit onderzoek was op 30 juni 2015 gepland, maar [appellant] kon daar wegens een plotseling opgekomen ziekte niet verschijnen. Hij erkent dat hij zich daarvoor niet heeft afgemeld, maar is van mening dat hij in hoger beroep in staat moet worden gesteld om alsnog tegenbewijs te leveren. De rechtbank heeft hem deze kans ontnomen, waardoor hij ten onrechte is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 138.000,-. Mocht een deskundigenonderzoek niet mogelijk zijn, dan wenst [appellant] het tegenbewijs door middel van getuigen te leveren. G
rief IIis gericht tegen de toewijzing van de vordering en mist zelfstandige betekenis.
€ 138.000,-. De rechtbank heeft vervolgens een deskundige benoemd om de door [geïntimeerde] gemaakte geluidsfragmenten te beluisteren en de vraag te beantwoorden of de stem van [appellant] daarop is te horen. Het onderzoek zou op 30 juni 2015 plaatsvinden, maar [appellant] is daar zonder opgaaf van redenen niet verschenen, terwijl zijn aanwezigheid ten behoeve van het onderzoek onontbeerlijk was. De door hem opgegeven reden voor zijn afwezigheid heeft [appellant] niet met bewijsstukken onderbouwd. [geïntimeerde] meent bovendien dat zelfs indien de deskundige de stem van [appellant] niet op de geluidsfragmenten zou herkennen, daarmee niet vast staat dat er geen sprake is van een overeenkomst van geldlening tussen partijen. In die zin is een deskundigenonderzoek niet relevant. Uit de overboekingen door [geïntimeerde] op de rekening van [appellant] blijkt immers al dat hij [appellant] geld heeft geleend. In verband daarmee had [appellant] in hoger beroep een gespecificeerd bewijsaanbod moeten doen, hetgeen hij heeft nagelaten. De eisen van een goede procesorde brengen volgens [geïntimeerde] mee dat [appellant] in het licht van het voorgaande en gegeven de fase waarin de procedure zich bevindt, niet alsnog de gelegenheid moet krijgen om tegenbewijs te leveren.
Grief Ifaalt daarom, terwijl
grief IIhetzelfde lot deelt.
5.De slotsom
€ 5.264,-(2 punten x tarief V)