Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in hoger beroep
grief Ibetoogt [verzoeker] dat de kantonrechter in de tussenbeschikking ten onrechte zijn verweer heeft verworpen dat het ontslag niet onverwijld is verleend. De feiten zijn voorafgaand aan zijn schorsing op 19 november 2015 uitgebreid onderzocht en het gesprek met hem die dag heeft geen nieuwe feiten aan het licht gebracht die nader onderzoek noodzakelijk maakten. De laatste medewerkers zijn op 3 december 2015 gehoord. Bij het oordeel of voortvarend is gehandeld dient meegewogen te worden dat hij geschorst was zonder behoud van loon, aldus [verzoeker] .
grief IIbetoogt [verzoeker] dat hij verkeerd is geciteerd door de kantonrechter. Wat daarvan ook zij, ook als die grief juist is, leidt dat niet tot aantasting van een dragende overweging voor de beslissing. Het is het hof duidelijk dat [verzoeker] heeft bedoeld dat volgens hem alleen het walsmerk op het staal zelf 100% zekerheid biedt over de herkomst.
grieven III en IV, die zich richten tegen het oordeel dat is bewezen dat de holding staal van CRH aan Kropp Stahl heeft geleverd zonder dat CRH daarvoor is betaald,
grief Vslaagt. Met deze grief betoogt [verzoeker] terecht dat niet is komen vast te staan dat hij daarbij persoonlijk betrokken is geweest. Dat is gehandeld op naam van de holding, waarvan niet alleen hij, maar ook zijn broer zelfstandig bevoegd directeur is, is onvoldoende om deze concrete transactie aan hem persoonlijk toe te rekenen. Nader bewijs daarvoor ontbreekt. In hoger beroep heeft [verzoeker] bovendien nog een schriftelijke verklaring van zijn broer [C] overgelegd van 25 oktober 2017, waarin [C] uitdrukkelijk stelt [verzoeker] pas te hebben geïnformeerd over deze transactie na diens op non-actiefstelling.