In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juli 2016. De Inspecteur van de Belastingdienst had op 25 juli 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2010, met een te betalen bedrag van € 2.113, en een heffingsrente van € 299. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag en de heffingsrente. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 12 september 2017 heeft het Hof de zaak behandeld. Belanghebbende betoogde dat de Inspecteur niet beschikte over een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en dat de invordering in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uit mocht gaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte van belanghebbende en haar echtgenoot, tenzij er gegronde redenen waren om aan die gegevens te twijfelen. Het Hof concludeerde dat de inkomensgegevens van de echtgenoot een nieuw feit vormden, maar dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 december 2017, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.