ECLI:NL:GHARL:2017:10641

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
16/01063
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en heffingsrente met betrekking tot inkomensgegevens echtgenoot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juli 2016. De Inspecteur van de Belastingdienst had op 25 juli 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2010, met een te betalen bedrag van € 2.113, en een heffingsrente van € 299. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag en de heffingsrente. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 12 september 2017 heeft het Hof de zaak behandeld. Belanghebbende betoogde dat de Inspecteur niet beschikte over een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en dat de invordering in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uit mocht gaan van de juistheid van de gegevens in de aangifte van belanghebbende en haar echtgenoot, tenzij er gegronde redenen waren om aan die gegevens te twijfelen. Het Hof concludeerde dat de inkomensgegevens van de echtgenoot een nieuw feit vormden, maar dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 december 2017, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 16/01063
uitspraakdatum:
5 december 2017
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juli 2016, nummer Awb 16/728, in het geding tussen belanghebbende en
de
Inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft met dagtekening 25 juli 2015 aan belanghebbende over het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd tot een te betalen bedrag van € 2.113. Bij beschikking is eveneens een bedrag van € 299 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.6.
Op 14 september 2017 is een brief van belanghebbende bij het Hof ingekomen. De inhoud van die brief geeft het Hof geen aanleiding het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht te heropenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende doet op 3 november 2011 elektronisch aangifte IB/PVV 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.383. De echtgenoot van belanghebbende doet aangifte op 21 september 2011. Het inkomen uit werk en woning van de echtgenoot bedraagt in deze aangifte € 32.904.
2.2.
Aan de echtgenoot van belanghebbende wordt met dagtekening 31 oktober 2013 een aanslag IB/PVV 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na verrekening van verliezen) van € 30.349.
2.3.
Met dagtekening 7 november 2013 wordt aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2010 opgelegd. Hierin worden heffingskortingen tot een bedrag van € 2.113 uitbetaald. Deze aanslag is conform de door belanghebbende en haar echtgenoot ingediende aangifte.
2.4.
Naar aanleiding van een bezwaarschrift van de echtgenoot van belanghebbende wordt zijn aanslag IB/PVV 2010 verminderd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt in de verminderingsbeschikking na verrekening van verliezen vastgesteld op € 8.961. Niet in geschil is dat bij een dergelijk inkomen belanghebbende in beginsel geen recht heeft op uitbetaling van enige heffingskorting.
2.5.
Met dagtekening 25 juli 2015 wordt aan belanghebbende de in geschil zijnde navorderingsaanslag opgelegd.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur niet beschikt over een nieuw feit in de zin van artikel 16, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), dan wel dat invordering in strijd is met het gelijkheidsbeginsel dan wel het verbod op discriminatie, nu ten onrechte verrichte uitbetalingen in het kader van de regeling rond persoonsgebonden budgetten (hierna: pgb’s) niet in elk geval door de Rijksoverheid zijn teruggevorderd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag in de IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (zie onder andere Hoge Raad 11 april 2001, nr. 36088, ECLI:NL:HR:2001:AB1005). Naar het oordeel van het Hof heeft hetzelfde te gelden voor gegevens uit de aangifte van de fiscale partner van een belastingplichtige, voor zover deze gegevens van belang zijn voor het vaststellen van de fiscale verplichtingen van die belastingplichtige zelf. Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiften van belanghebbende of haar echtgenote, in redelijkheid behoorde te twijfelen aan de gegevens die waren vermeld in die aangiften.
4.2.
Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door de aanslag IB/PVV 2010 van belanghebbende vast te stellen voordat de aanslag IB/PVV 2010 van de echtgenoot van belanghebbende definitief was, volgt het Hof belanghebbende hierin niet. Verder heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2010 aan belanghebbende opgelegd voordat hem bekend kon zijn dat de echtgenoot van belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen de hem opgelegde aanslag, nu dit bezwaar eerst op 5 december 2013 aangetekend aan de Inspecteur is verzonden.
4.3.
Het bovenstaande brengt mee dat de inkomensgegevens van de echtgenoot die aanleiding vormden de aan hem opgelegde aanslag te verlagen een nieuw feit vormden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR. Het feit dat de Inspecteur bij het opleggen van die navorderingsaanslag wellicht ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de vermindering het gevolg was van een ambtshalve genomen beschikking en niet het gevolg was van een door belanghebbende tijdig ingediend bezwaar, maakt een en ander niet anders.
4.4.
Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel dan wel enig verbod op discriminatie heeft geschonden. Bij toetsing van deze beginselen dient sprake te zijn van gevallen die feitelijk en rechtens gelijk zijn. De situatie van belanghebbende is niet te vergelijken met de situatie waarin de ontvanger van een PGB-budget verkeert, nu het ontvangen van een dergelijk budget een geheel andere wettelijke grondslag kent en niet gebaseerd is op fiscale wetgeving, laat staan op de Wet IB 2001. Reeds daarom kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
5 december 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 5 december 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.