ECLI:NL:GHARL:2017:10456

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
200.215.871/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van beslagkosten en achterstallige huur in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.F. Lucas, en [geïntimeerde], vertegenwoordigd door mr. P. Koops. De zaak betreft de toewijzing van beslagkosten en achterstallige huurpenningen die voortvloeien uit een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. In eerste aanleg had de kantonrechter de vorderingen van [appellant] gedeeltelijk toegewezen, maar de vorderingen tot schadevergoeding en betaling van beslagkosten afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat de eis van [appellant] is veranderd. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld, aangezien daartegen geen grieven zijn ingediend.

Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van beslagkosten toewijsbaar is, omdat de kosten van het conservatoire beslag dat in september 2015 is gelegd, niet onrechtmatig zijn. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] ook de achterstallige huurpenningen over de periode van 1 oktober 2015 tot 8 juni 2016 moet betalen, omdat hij in die periode geen huur heeft voldaan. Het hof heeft de grieven van [appellant] gegrond verklaard en het bestreden vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover het betreft de afwijzing van de vorderingen tot betaling van beslagkosten en achterstallige huur.

De slotsom van het hof is dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 10.574,68 aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van beslagkosten van € 1.066,61. Tevens is [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter voor het overige bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.215.871/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4506751 \ CV EXPL 15-7753)
arrest van 28 november 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg eiser
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.A.F. Lucas, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
handelend onder de naam Fabricio's Kapsalon),
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Koops, kantoorhoudend te Assen, die zich heeft onttrokken,

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
8 juni 2016 dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen. [geïntimeerde] is daarbij aangeduid als Sebastio.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De onderhavige procedure betreft een voortzetting van de procedure die is ingeleid met de dagvaarding in hoger beroep van 8 juli 2016. Nadat die procedure (zaaknummer 200.195.310) is doorgehaald op verzoek van [appellant] is de zaak opnieuw op de rol ingeschreven (zaaknummer 200.202.678) op basis van een tweede dagvaarding in hoger beroep van 24 oktober 2016. [appellant] heeft vervolgens een memorie van grieven genomen. Die procedure is ambtshalve doorgehaald omdat [geïntimeerde] , nadat mr. Koops zich voor [geïntimeerde] advocaat had gesteld, geen memorie van antwoord had genomen. [appellant] heeft vervolgens de zaak opnieuw (onder het huidige nummer) ingeschreven, nadat hij bij exploot van oproeping [geïntimeerde] van dat voornemen in kennis had gesteld. Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.2
[appellant] vordert in het hoger beroep kort gezegd vernietiging van het vonnis van de kantonrechter voor zover de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg zijn afgewezen en, opnieuw rechtdoende, die vorderingen alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten, nu daartegen geen grief is gericht noch anderszins van bezwaren daartegen is gebleken.
4.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg kort gezegd gevorderd ontbinding van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst betreffende de bedrijfsruimte aan de [a-straat] te [B] en ontruiming van het gehuurde, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van achterstallige huurpenningen uit hoofde van die huurovereenkomst, tot betaling van schadevergoeding over de resterende looptijd van de huurovereenkomst na ontbinding daarvan, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling tot betaling van de door [appellant] gemaakte beslagkosten, dit alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de proces- en nakosten.
4.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 juni 2016 de vorderingen toegewezen, zij het wat betreft de buitengerechtelijke kosten tot een iets lager bedrag dan gevorderd. De kantonrechter heeft de gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding en tot betaling van de beslagkosten afgewezen. De kantonrechter overwoog daartoe dat de vordering tot schadevergoeding onvoldoende feitelijk is onderbouwd en het gezien de stand van zaken onzeker is of [appellant] schade gaat lijden. De vordering tot betaling van de beslagkosten is afgewezen, omdat [appellant] heeft verzuimd de volledige beslagstukken in het geding te brengen en niet is gebleken dat het beslag daadwerkelijk is gelegd.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Het hof stelt vast dat het hoger beroep met het exploot van dagvaarding van
8 juli 2016 (tijdig) is ingesteld. Het tweede exploot van dagvaarding in hoger beroep van
24 oktober 2016 moet kennelijk enkel als oproeping aan [geïntimeerde] om opnieuw in hoger beroep te verschijnen worden beschouwd, waarbij ten overvloede wederom is aangezegd dat [appellant] in hoger beroep komt tegen het vonnis van de kantonrechter.
5.2
Het hof stelt voorts vast dat [appellant] zijn eis heeft veranderd. De bijzondere eisen in geval van verstek (artikel 130 lid 3 Rv) gelden in dit geval niet en er bestaan geen processuele bezwaren, ontleend aan de eisen van een goede procesorde, tegen deze eisverandering. Het hof zal daarom op die gewijzigde eis recht doen.
5.3
[appellant] heeft zijn hoger beroep gericht tegen de beslissingen van de kantonrechter waarbij de vordering tot betaling van beslagkosten is afgewezen (
grief 1) en de vordering tot schadevergoeding is afgewezen (
grief 2).
5.4
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn vordering tot betaling van de beslagkosten in hoger beroep de beslagstukken overgelegd betreffende de door hem ten laste van [geïntimeerde] gelegde conservatoire beslagen. Uit randnummer 11 van de memorie van grieven blijkt dat het alleen nog gaat om vergoeding van de in september 2015 gelegde beslagen, omdat naar eigen stelling van [appellant] de kosten voor het beslag dat in
april 2015 is gelegd inmiddels zijn voldaan als onderdeel van een (overigens niet nader toegelichte) betaling van € 4.000,-. In zoverre berust het petitum van de memorie van grieven kennelijk op een vergissing, nu in het gevorderde bedrag ook de kosten van de beslaglegging van april 2015 zijn opgenomen.
5.5
Uit de overgelegde beslagstukken met betrekking tot het in september 2015 gelegde beslag blijkt dat er conservatoir beslag is gelegd op aan [geïntimeerde] toebehorende roerende zaken, welk beslag aan [geïntimeerde] is betekend. Op grond van artikel 706 Rv. zijn de daarmee gemoeide kosten - € 205,61 inclusief btw – toewijsbaar, nu niet is gesteld of is gebleken dat dit beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Daarmee slaagt grief 1, ook los van de vraag of de kantonrechter [appellant] in de gelegenheid had moeten stellen eventueel ontbrekende stukken in het geding te brengen in plaats van de vordering direct af te wijzen, zoals door [appellant] wordt gesteld.
5.6
Het hof zal ook de gevorderde vergoeding van de in verband met de beslagen gemaakte proceskosten alsnog toewijzen, te weten griffierechten en salaris advocaat voor het opstellen van het de beslagverzoekschriften voor de beslagen van zowel april 2015 als september 2015, zoals nader toegelicht in randnummer 12 van de memorie van grieven. Die proceskosten zijn kennelijk niet begrepen in het in rov. 5.3 genoemde bedrag van € 4.000,-Het hof zal dat doen door middel van een aanvulling op de proceskostenveroordeling van [geïntimeerde] in eerste aanleg, op de wijze als nader in het dictum van dit arrest is aangegeven. Het hof zal alsnog toewijzen een bedrag van € 285,- voor griffierechten en een bedrag van
€ 576,- voor salaris advocaat, waarbij het hof voor de beslagrekesten gezamenlijk in totaal 1,5 punten (in het door [appellant] genoemde tarief I) zal toekennen, nu deze beide rekesten in het kader van dezelfde bodemzaak zijn gelegd. De onbestreden wettelijke rente met ingang van 1 oktober 2015 zal eveneens worden toegewezen, ook over het in 5.5 genoemde bedrag van € 205,61.
5.7
Grief 2strekt er toe dat aan [appellant] alsnog moeten worden toegewezen de door [geïntimeerde] verschuldigde huurpenningen over de periode van 1 oktober 2015 tot aan de door kantonrechter uitgesproken datum van ontbinding van de huurovereenkomst, zijnde
8 juni 2016, zijnde een bedrag van (9 x 854,62) € 7.691,58 inclusief btw, naast het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 2.883,10 aan achterstallige huurpenningen. In totaal: € 10.574,68,-.
5.8
Ook deze grief slaagt. Nu onweersproken is gesteld dat [geïntimeerde] over de periode van 1 oktober 2015 tot 8 juni 2016 geen huur heeft betaald, dient hij alsnog te worden veroordeeld tot betaling van het door [appellant] gevorderde bedrag van € 7.691,58. Het hof zal [geïntimeerde] voorts veroordelen tot betalen van wettelijke rente over dit bedrag, en wel met ingang van de dagvaarding in hoger beroep, nu een eerdere datum van verzuim niet onderbouwd is gesteld, noch is deze anderszins gebleken.

6.De slotsom

6.1.
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep veroordelen en hem in aanvulling op de reeds in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling ook veroordelen tot betaling van de in rov. 5.4 en 5.5 bedoelde beslagkosten, tot een bedrag van € 1.066,61 (205,61+ € 285,- + € 576,-). De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op € 894,- voor salaris advocaat (1 punt tarief II).
6.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Assen van 8 juni 2016, voor zover [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.883,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 10.574,68, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2883,10 vanaf 1 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en over € 7.691,58 vanaf 8 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 1.066,61 ter zake de in 5.5 en 5.6 van dit arrest bedoelde beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Assen van 8 juni 2016 voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 718,- voor verschotten en op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. J.H. Kuiper en mr. M.W. Zandbergen en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
28 november 2017.