ECLI:NL:GHARL:2017:10443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
200.194.441/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex art. 843a Rv inzake inzage projectadministratie in schadevergoedingsvorderingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellante, Konstruktiebedrijf B.V., tevens h.o.d.n. De Wolff Nederland Windenergie (WNW), verzocht om inzage in de gehele projectadministratie van de geïntimeerde, met het doel haar schadevergoedingsvorderingen te concretiseren. WNW had in eerste aanleg al gedetailleerde vorderingen ingediend, maar stelde dat zonder de gevraagde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling niet gewaarborgd kon worden. Het hof oordeelde echter dat de vordering tot overlegging van de projectadministratie niet voldeed aan de wettelijke vereisten van rechtsbetrekking en bepaaldheid. Het hof concludeerde dat WNW niet voldoende rechtmatig belang had bij de gevraagde inzage, aangezien zij niet participeerde in het project en de vordering te onbepaald was. De vordering werd afgewezen, en de beslissing over de kosten van het incident werd gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.194.441/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/369838 / HL ZA 14-168)
arrest van 28 november 2017 in het incident ex art. 843a Rv in de zaak van:
[appellante] Konstruktiebedrijf B.V., tevens h.o.d.n. De Wolff Nederland Windenergie,
gevestigd te [A] ,
appellante,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
WNW,
advocaat: mr. P.J. Soede, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. T.F. de Jong, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 5 november 2014, de rolbeslissing van 24 juni 2015 en de vonnissen van 29 juli 2015 en 23 maart 2016 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank).
1.2
In eerste aanleg was aanvankelijk ook Ventuse B.V., gevestigd te Kampen, gedaagde. De procedure tussen WNW en Ventuse B.V. is kort na de comparitie van partijen, die is gehouden op 29 januari 2015, doorgehaald op de rol.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de appeldagvaarding van 17 juni 2016;
- de memorie van grieven, zowel in het incident op grond van art. 843a Rv, als in de hoofdzaak (met producties);
- de memorie van antwoord in voornoemd incident.
2.2
In de hoofdzaak heeft WNW geconcludeerd zoals aan het slot van de memorie van grieven is vermeld. De conclusie in het incident ex art. 843a Rv luidt:
"Dat het het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, moge behagen bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, in het incident:
Het vonnis in het incident van de Rechtbank Midden-Nederland van 29 juli 2015 te vernietigen en, opnieuw recht doende, al dan niet onder aanvulling van de gronden:
(i) [geïntimeerde] te veroordelen om binnen zeven werkdagen na betekening van het arrest in het incident een afschrift te verstrekken van de complete projectdocumentatie, waaronder maar niet beperkt tot de koop- en aanneemovereenkomst, de serviceovereenkomst, de financieringsovereenkomst, stroomafnameovereenkomst, de SDE beschikking, verzekeringen, netinpassing en civiele contracten, inclusief de interne stukken, met betrekking tot het project aan de Zuiderzeehaven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat [geïntimeerde] daarmee geheel, of gedeeltelijk, in gebreke blijft;
(ii) [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten in het incident, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, alsmede de nakosten van EUR 131,-- en in geval van betekening van het arrest in het incident ad EUR 205,--, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest in het incident, en indien voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest in het incident tot aan de dag der algehele voldoening."
2.3
[geïntimeerde] heeft in het incident geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van WNW, dan wel tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van WNW in de kosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
WNW heeft de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
3.2
WNW drijft een onderneming die actief is op het gebied van productie van duurzame energie. In samenwerking met haar opdrachtgevers ontwikkelt WNW windparklocaties en WNW levert en onderhoudt windturbines.
3.3
Tussen WNW en [geïntimeerde] zijn drie overeenkomsten tot stand gekomen, die schriftelijk zijn vastgelegd op 17 juli 2000, 10 januari 2001 en 11 april 2002. In deze overeenkomsten hebben partijen afspraken vastgelegd over hun samenwerking met betrekking tot de ontwikkeling en exploitatie van windturbines in de omgeving van Kampen.
3.4
Voor een uitgebreide weergave van de inhoud van deze samenwerkingsovereenkomsten en de overige daarmee samenhangende feiten verwijst het hof thans kortheidshalve naar het arrest van 8 december 2009 van het toenmalige gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden (ECLI:NL:GHARN:2009:BK6113). In de procedure die heeft geleid tot dat arrest heeft WNW gesteld dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomsten en daarop een aantal vorderingen gebaseerd. In het arrest van 8 december 2009 heeft het hof als volgt beslist:
"verklaart WNW niet-ontvankelijk in het tegen het tussenvonnis van 10 mei 2006 ingestelde hoger beroep;
vernietigt het vonnissen waarvan beroep van 25 april 2007 en 28 november 2007 en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst jegens WNW en ter zake daarvan wanprestatie heeft gepleegd;
verklaart voor recht dat WNW gerechtigd was de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] op grond daarvan schadeplichtig is ten opzichte van WNW;
veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van de door WNW geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2005;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van WNW:
in eerste aanleg op € 621,32 aan verschotten en € 1.808 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 821,80 aan verschotten en € 2.682,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde."
3.5
Tegen 's hofs arrest van 8 december 2009 heeft [geïntimeerde] beroep in cassatie aangetekend. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep bij arrest van 8 juli 2011 verworpen (ECLI:NL:HR:2011:BQ7049).
3.6
Vervolgens heeft WNW de onderhavige schadestaatprocedure aanhangig gemaakt, waarbij zij (na eiswijziging, samengevat) van [geïntimeerde] betaling vordert van:
(1) € 106.578,- wegens gemaakte kosten;
(2) primair € 3.033.749,03, subsidiair € 2.426,999,23, meer subsidiair € 2.882.061,58 en uiterst subsidiair € 2.305.649,27 wegens gemiste inkomsten uit exploitatie;
(3) primair € 1.478.940,65, subsidiair € 1.183.152,52, meer subsidiair € 1.404.993,62 en uiterst subsidiair € 1.123.994,89 wegens gemiste inkomsten uit service en onderhoud, alle bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2005.
(4) € 6.990,- in verband met gemaakte kosten ter vaststelling van de schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2015.
Daarnaast vordert WNW dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten, de beslagkosten en nakosten daaronder begrepen, met nevenvorderingen, alles uitvoerbaar bij voorraad.
3.7
WNW heeft tevens een (voorwaardelijke) incidentele vordering ex art. 843a Rv ingesteld, die materieel gelijkluidend was aan de in 2.2 onder (i) vermelde exhibitievordering. Bij vonnis van 29 juli 2015 heeft de rechtbank deze incidentele vordering afgewezen.
3.8
In het eindvonnis van 23 maart 2016 heeft de rechtbank [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan WNW van € 31.125,=, vermeerderd met de wettelijke rente ingaande 6 januari 2015 tot de dag van voldoening, tot betaling aan WNW van € 6.990,-, vermeerderd met de wettelijke rente ingaande 18 maart 2015 en tot betaling van de beslagkosten, met wettelijke rente. [geïntimeerde] is in de proceskosten verwezen en de veroordelingen zijn door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beoordeling in het incident

4.1
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft WNW (samengevat) het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] neemt voor 20% deel in het project Zuiderzeehaven, welk project inmiddels uit vier windturbines bestaat. Op grond van de samenwerkingsovereenkomsten was [geïntimeerde] verplicht al zijn rechten in te brengen in de samenwerking met WNW en zouden partijen gezamenlijk gerechtigd zijn tot de exploitatieopbrengsten. WNW stelt dat zij op grond van de oordelen van het hof in het arrest van 8 december 2009 gerechtigd is tot 50% van de exploitatieopbrengst die [geïntimeerde] ontvangt uit het project Zuiderzeehaven. Voor een concrete schadeberekening op basis van het positieve contractsbelang van WNW, is inzage in die projectadministratie noodzakelijk. Het belang van WNW bij toewijzing van haar incidentele vordering is daarmee gegeven, zo stelt zij. De gevorderde bescheiden zijn voorts voldoende bepaald, dan wel bepaalbaar, en WNW is partij bij de rechtsbetrekking nu de vorderingen van WNW zien op haar positief contractsbelang. De rechtbank heeft volgens WNW bij vonnis van 29 juli 2015 de incidentele vordering ten onrechte afgewezen, waartegen zij dan ook grieft. In tegenstelling tot de procedure in eerste aanleg, stelt WNW haar incidentele vordering niet voorwaardelijk, maar onvoorwaardelijk in.
4.2
[geïntimeerde] heeft ter afwering van de incidentele vordering van WNW (samengevat) het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] betwist dat WNW, zoals zij stelt, zonder meer het recht zou hebben gehad om ook in het project Zuiderzeehaven te participeren. Dit geschilpunt gaat volgens [geïntimeerde] vooraf aan de vaststelling van de schade. Wat de hoogte van de beweerdelijk geleden schade betreft, is WNW naar eigen zeggen goed in staat die te onderbouwden en zij heeft dat ook uitgebreid gedaan. WNW heeft daarom geen direct en concreet belang bij overlegging van de complete projectdocumentatie van het project Zuiderzeehaven. De vordering tot overlegging van "de complete projectadministratie", dat wil zeggen de gehele boekhouding/het gehele archief met betrekking tot dat project, is volgens [geïntimeerde] verder te onbepaald. [geïntimeerde] beschikt ook niet over de gehele administratie van het project Zuiderzeehaven. Bovendien gaat het hierbij om gegevens die niet alleen [geïntimeerde] betreffen, maar ook (concurrentiegevoelige) informatie van derden.
4.3
Het hof overweegt dat een exhibitievordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt, indien is voldaan aan de volgende uit art. 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
(1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat op grond van art. 843a lid 4 Rv desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van de bescheiden indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.4
Het hof stelt voorop dat thans alleen de (onvoorwaardelijke) vordering ex art. 843a Rv van WNW wordt beoordeeld. Voor zover WNW grieft tegen de oordelen van de rechtbank in het vonnis van 23 maart 2016, zullen haar stellingen worden meegenomen bij de beoordeling in de hoofdzaak.
4.5
In essentie komt het standpunt van WNW erop neer dat zij belang heeft bij inzage in dan wel afgifte van de hiervoor in 2.2 onder (i) genoemde bescheiden, omdat dit relevant zou zijn voor het (verder) concretiseren van haar schadevergoedingsvorderingen. Dit belang is echter niet zo zwaarwegend als WNW doet voorkomen. Zij heeft haar vorderingen in eerste aanleg bij akte houdende wijziging van eis tevens houdende voorwaardelijke incidentele vordering ex art. 843a Rv (een akte van twintig pagina's met acht - soms lijvige - producties) reeds gedetailleerd onderbouwd. In haar memorie van grieven heeft WNW haar schade nog verder onderbouwd. Een behoorlijke rechtsbedeling in de hoofdzaak is zonder verschaffing van de gevraagde gegevens dan ook voldoende gewaarborgd, zodat toewijzing van de vordering van WNW niet nodig is.
4.6
Het komt er vervolgens in de hoofdzaak op aan of [geïntimeerde] in zijn memorie van antwoord de stellingen van WNW voldoende gemotiveerd betwist en deze betwisting deugdelijk onderbouwt. Het ligt voor de hand dat [geïntimeerde] in dat kader, teneinde aan de op hem rustende substantiëringsplicht te voldoen, ook relevante gegevens in het geding brengt. Indien en voor zover van een voldoende gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] gesproken kan worden, zal het hof vervolgens beoordelen of, en zo ja: door welke partij, bewijs geleverd dient te worden, dan wel kan het hof [geïntimeerde] op de voet van art. 22 Rv gelasten om bepaalde bescheiden over te leggen, bijvoorbeeld gegevens afkomstig uit de administratie van het project Zuiderzeehaven. Ook in zoverre is het belang van WNW bij toewijzing van haar incidentele vordering niet urgent.
4.7
Ook overigens voldoet de vordering niet aan alle in 4.3 genoemde voorwaarden. Aangezien vaststaat dat WNW niet participeert in het project Zuiderzeehaven, valt zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet in te zien dat de projectdocumentatie bescheiden bevat aangaande een rechtsbetrekking waarbij WNW (of een rechtsvoorgang[st]er) partij is. Met [geïntimeerde] is het hof voorts van oordeel dat de vordering tot overlegging van de complete documentatie waaronder de administratie van het project Zuiderzeehaven te onbepaald is. Weliswaar heeft WNW getracht haar vordering enigszins in te kleuren door aan "de complete projectadministratie" toe te voegen "waaronder maar niet beperkt tot de koop- en aanneemovereenkomst, de serviceovereenkomst, de financieringsovereenkomst, stroomafnameovereenkomst, de SDE beschikking, verzekeringen, netinpassing en civiele contracten, inclusief de interne stukken", maar zulks overtuigt niet. WNW is weliswaar niet gehouden aan te geven wat de exacte inhoud is van de door haar verlangde stukken, doch zij dient wel concreet aan te geven van welke stukken zij inzage verlangt en aannemelijk te maken dat de desbetreffende stukken daadwerkelijk bestaan. De hiervoor gegeven opsomming voldoet hier niet aan, waardoor de vordering te zeer het karakter krijgt van een
fishing expedition, waarvoor art. 843a Rv nadrukkelijk geen ruimte biedt. Het hof verwijst in dit verband naar de conclusie van de A-G Strikwerda bij het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2000 (ECLI:NL:PHR:2000: AA4877), waaraan het volgende citaat is ontleend:
"
Art. 843a Rv biedt dus niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. De voorwaarde dat de eiser partij moet zijn in de rechtsbetrekking waarop de opgevraagde documenten betrekking hebben, heeft kennelijk de strekking zulke "fishing expeditions" de pas af te snijden en kan daarom, zonder ingrijpen van de wetgever, niet uit art. 843a Rv worden weggedacht."
4.8
De slotsom luidt dat de vordering van WNW zal worden afgewezen. De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 9 januari 2018voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. D.J. Keur en mr. I.F. Clement, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 november 2017.