ECLI:NL:GHARL:2017:10199

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
200.166.372/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake brandstichting en dekking onder verzekeringsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van een appellant die in eerste aanleg in het ongelijk is gesteld in een verzekeringskwestie. De appellant, wonende te [A], had een schadevergoeding geëist van ABN AMRO Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een brand in zijn woning. Het hof heeft in eerdere arresten vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de brand was aangestoken door de appellant zelf. In het tussenarrest van 21 juni 2016 werd vastgesteld dat vuur was bijgebracht aan de binnenzijde van de voordeur, waarbij de appellant als enige in de woning aanwezig was. De appellant heeft geprobeerd tegenbewijs te leveren door alternatieve oorzaken voor de brand aan te voeren, zoals een technische storing of een brandende sigaret. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant niet in zijn tegenbewijs is geslaagd. De deskundigenrapporten die door de appellant zijn ingediend, werden door het hof niet overtuigend geacht. Het hof concludeert dat de appellant opzettelijk vuur heeft bijgebracht, waardoor hij geen aanspraak kan maken op dekking onder de verzekeringsovereenkomst. De grieven van de appellant werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Overijssel. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door ABN AMRO zijn vastgesteld op € 1.920,- voor verschotten en € 3.474,- voor advocaatkosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.166.372/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/150242/HA ZA 14-25)
arrest van 21 november 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. N.C. van Steijn, kantoorhoudend te Leiden,
tegen
ABN AMRO SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
ABN AMRO,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 februari 2017 hier over.
1.2.
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft [appellant] op 28 maart 2017 een akte (met producties) genomen. [appellant] heeft in aanvulling op het bij de memorie van grieven en bij akte na comparitie gevorderde, gevorderd:
"voor zover nodig vermeerderd [appellant] zijn eis zoals geformuleerd in zijn vorige akte met het bedrag van de pro-formafactuur van de heer [B] genoemd in productie 17, te weten: € 1.780."
1.3.
ABN AMRO heeft op 23 mei 2017 een antwoordakte genomen.
1.4.
Vervolgens zijn de (aanvullende) stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.Vermeerdering van eis

2.1.
Bij aktes van 27 september 2016 en 28 maart 2017 heeft [appellant] zijn eis vermeerderd met een bedrag van € 7.975,- respectievelijk € 1.740,-. Deze bedragen zien op de kosten van partijdeskundige drs. [B] (hierna: [B] ), die in opdracht van [appellant] op
7 september 2016 heeft opgesteld een "Verslag van Review van het eerder 'Rapport van Onderzoek' met een kritische analyse van de al tientallen jaren gebruikelijke behandeling van 'brandstichting' slechts als geschilpunt tussen partijen in het burgerlijk recht" (hierna: de review). Het Rapport van onderzoek waarop deze review betrekking heeft is het door ABN AMRO overgelegde Rapport van onderzoek van Delta Lloyd Groep van 11 februari 2013 (prod. 4 bij cva). Bij de tweede akte van 28 maart 2017 is als productie 18 gevoegd een commentaar van [B] op de akte van ABN AMRO van 22 november 2016 en de daarbij gevoegde producties 1 en 2 (hierna: het commentaar).
2.2.
De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden.
2.3.
Het hof is van oordeel dat de eiswijzigingen kunnen worden toegelaten, nu deze niet in strijd zijn met de tweeconclusieregel. De kosten waarop de eisvermeerdering betrekking heeft, zijn opgekomen na memorie van grieven en konden derhalve niet eerder worden gevorderd. Daarnaast heeft ABN AMRO inhoudelijk op de eiswijziging gereageerd (en geconcludeerd tot afwijzing dan wel matiging van de gewijzigde vordering). Ook overigens zijn de eiswijzigingen niet in strijd met beginselen van een goede procesorde.
Nu echter [appellant] heeft nagelaten een deugdelijke grondslag aan te voeren voor de in de eiswijziging genoemde kosten van de deskundige, [appellant] heeft immers slechts aangevoerd dat hij deze kosten heeft gemaakt, liggen de vorderingen tot vergoeding van de kosten van de review en het commentaar van [B] voor afwijzing gereed.

3.De verdere beoordeling

3.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 21 juni 2016 in rov. 4.9. overwogen dat voorshands voldoende bewezen is dat vuur is bijgebracht aan de binnenzijde van de afgesloten voordeur en dat [appellant] dat heeft gedaan, nu hij als enige in de woning aanwezig was. Het hof heeft [appellant] vervolgens toegelaten feiten en omstandigheden aannemelijk te maken ter ontzenuwing van die voorshands bewezen stelling.
3.2.
[appellant] heeft hiertoe een offerte opgevraagd bij Brand Technisch Bureau Nederland B.V. (hierna BTBN) en voornoemde review (rov. 2.1.) laten opmaken. De offerte van BTBN en de review zijn als producties 11 en 12 bij akte na comparitie d.d. 27 september 2016 overgelegd.
3.3.
ABN AMRO heeft de review aan haar deskundige [C] (hierna: [C] ) voorgelegd, die een aanvullend rapport heeft uitgebracht
d.d. 14 november 2016 (prod. 1 bij antwoordakte van 22 november 2016).
3.4.
Bij akte van 28 maart 2017 heeft [appellant] voornoemd commentaar van de hand van zijn deskundige [B] (prod. 18) overgelegd, waarop door ABN AMRO bij akte is gereageerd
3.5.
Het hof stelt vast dat de review van [B] is opgemaakt bijna vier jaar nadat de brand heeft plaatsgehad en grotendeels is gebaseerd op het onderzoeksmateriaal dat aan hem ter beschikking is gesteld door (de deskundige van) ABN AMRO. In het 17 pagina's tellende rapport (exclusief bijlagen) wordt voornamelijk commentaar geleverd op brandonderzoeken in het algemeen. Op pagina 17 onder 6.3. komt [B] tot beantwoording van de onderzoeksvraag zoals die door hem is geformuleerd:
"Wat was de oorzaak van de brand op
20 december 2012 in de flat aan de [a-straat] te [A] ?
Het antwoord van [B] luidt:
"Uit de eerst nu beschikbaar geraakte gegevens blijkt dat er meerdere mogelijke oorzaken voor de brand moeten worden vastgesteld die, door onverantwoorde nalatigheid van de verzekeraar (partij informanten) praktisch niet meer kunnen worden onderworpen aan de methodologisch verplichte 'successieve eliminatie' om tot 'de oorzaak' of: 'geen oorzaak is,na aantoonbare uitsluiting van andere mogelijk oorzaken, vast te stellen te komen.
Vooral de mogelijkheid van een losse nul ader' (daarop meerdere brandhaarden met elektrische voeding en min of meer tegelijkertijd in hun ontstaan) verklaart nu wel in de gescheiden van elkaar(!) ruimten, de ontstane 'punten' van brand oorsprong: nabij de deur van de meterkast, de CV-ketel, de wasmachine en mogelijk onzichtbaar gehouden mechanische ventilatie met 3 inlaat ventielen.
Dat is geheel anders dan om, op eigenrichting, onverklaard gelaten sporen af te doen als:
'het geven van het voordeel van de twijfel aan verzekerde' (sic!).
Er zijn in het geheel geen gegevens aangetroffen die ook maar een aanwijzing vormen tot 'brandstichting'. Gelet op o.m. de betrokkenheid van de gasmeter bij de brand, acht ik het maatschappelijk onverantwoord dat de verzekeraar geen aangifte ex art 157 Sr (gemeen gevaar voor goederen en personen) heeft gedaan; maar met hun zogenaamde 'bewijzen voor brandstichting' slechts hun eigen financiële belangen 'civiel' hebben nagestreefd. Hierdoor worden opnieuw vrijwillig de publieke doelen van het strafrecht verkwanseld. Daarmee blijft de private opsporing 'civiel' wel even lucratief."
3.6.
[appellant] heeft uit de review de volgende mogelijke alternatieve brandoorzaken gedestilleerd ter ontzenuwing van de voorshands bewezen stelling dat [appellant] vuur heeft bijgebracht aan de binnenzijde van de voordeur.
Losse nul ader/technische oorzaak.
3.7.
[appellant] heeft aangevoerd dat een belangrijke mogelijke oorzaak van de brand kan zijn "een losse nul ader". Twee van de drie stoppen zijn doorgeslagen. De wasmachine, de elektronische intercom, de cv ketel, de mechanische ventilatie, de unit van het stopcontact en de intercom kunnen elk de brand hebben veroorzaakt. De CV-ketel is vervormd, aldus [appellant] .
Brandende peuk
3.8.
[appellant] heeft voorts aangevoerd dat een vallende brandende sigaret mogelijk de brand heeft veroorzaakt. [appellant] heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat de review onder meer vermeld:
"Een sigaretten peuk (ook van shag), die valt, laait op; dit ook na botsing met materiaal! Het is een in de vakliteratuur algemeen bekende ontstekingsbron; zeker voor textiel."Voorts heeft hij aangevoerd dat zowel deskundige [C] als [B] in hun rapporten schrijven dat een geringe hoeveelheid textiel al tot een
"aardige"brand kan leiden. [appellant] rookt shag, waarschijnlijk ook op de bewuste avond. Er waren brandbare materialen in de gang aanwezig. Er lagen kranten e.d. bij de voordeur, er hing een gordijn en een schoenenzak. De brand kan dus ook zijn ontstaan door een gevallen peuk, aldus nog steeds [appellant] .
Chemische broei
3.9.
[appellant] heeft verder nog gesteld dat ook chemische broei de brand kan hebben veroorzaakt. [B] schrijft in zijn Review
"Over de schoenenzak, die een behoorlijke hoeveelheid energie kan bezitten, vernemen we niets meer. Bijvoorbeeld schoenen, onderhouden met b.v. olijfolie (of lijnolie voor de zolen) kunnen wel degelijk chemische broei (spontane ontbranding) veroorzaken!"(p. 7. van de review) [appellant] sluit niet uit dat hij bij thuiskomst zijn schoenen heeft verzorgd met producten die lijnolie bevatten. Hij kan zich hier echter niets meer van herinneren.
3.10.
ABN AMRO heeft onder verwijzing naar de rapporten van [C] aangevoerd dat [appellant] niet in het tegenbewijs is geslaagd. Zij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht.
Een losse nul ader/technische oorzaak kan worden uitgesloten. Het ontbreken van de nul resulteert in het niet meer functioneren van aangesloten elektrische apparatuur, die hierdoor defect kan raken maar meer ook niet, aldus ABN AMRO. De foto's van de meterkast laten zien dat de deur, maar niet de inhoud van de meterkast is aangetast door vuur, zodat de brand daar niet kan zijn ontstaan. Uit het brandbeeld blijkt verder dat de brandschade aan de wasmachine en cv ketel van buitenaf zijn gekomen. De brand kan niet zijn ontstaan in de wasmachine of cv ketel, omdat de hoeveelheid brandbaar materiaal in de badkamer te klein zou zijn geweest om de brand te veroorzaken. Het plafond in de badkamer was van onbrandbaar materiaal, er kunnen dus geen brandende delen naar beneden zijn gevallen, aldus nog steeds ABN AMRO. Met betrekking tot de intercom heeft ABN AMRO verwezen naar het aanvullend rapport
"Duidelijk waarneembaar is dat het gedeelte van de schakelaar door hitte van buitenaf is aangestraald. Dit geldt ook voor de intercom. De printplaat is uit de houder gegleden nadat de behuizing is verweekt als gevolg van de brand bij de voordeur.
Bij een brand vanuit de intercom zou de grondplaat ook zijn ingebrand dan wel geheel zijn verbrand. De vorm van verweking en het wegzakken van het kunststof in combinatie met de nog maagdelijke grondplaat wijzen op een warmtebron van buiten de intercom."
3.11.
Een brandende sigaret kan ook als oorzaak worden uitgesloten, aldus ABN AMRO. Afhankelijk van de omstandigheden kan een brandende sigaret een brand veroorzaken. In het onderhavige geval, zou de sigaret zijn gevallen op laminaat (onbrandbaar) of de aanwezige wand- en vloerkleden, die in overwegende mate uit wol bestonden en niet zelfstandig bijdroegen aan instandhouding van vuur. Het is verder hoogst onwaarschijnlijk dat een vallende sigaret brand veroorzaakt aan een aan de deur hangend gordijntje. [appellant] heeft slechts in algemene bewoordingen aangegeven dat hij mogelijk een sigaret (al dan niet zelf gedraaid van shag) heeft laten vallen en dat er brandbare materialen in de gang aanwezig waren. Daarmee heeft hij echter niet betwist dat dit in de onderhavige situatie niet kan hebben geleid tot de brand, aldus ABN AMRO.
3.12
Chemische broei kan volgens ABN AMRO eveneens als brandoorzaak kan worden uitgesloten, onder meer omdat broei niet ontstaat in/op schoenen die zijn ingesmeerd met schoencrème. [C] heeft in zijn aanvullend rapport geschreven:
"(...) Broei kan echter alleen ontstaan als er sprake is van verzadiging van het materiaal
met een open structuur. Een glad lederen oppervlak is dat niet. (...)
In de praktijk komt het voor dat men het oppervlak van een houten vloer behandelt met een
olie of was die broeigevaar oplevert. (...) Deze waarschuwing behelst dan de doeken
waarmee men de was op het oppervlak heeft aangebracht en niet de houten vloer waarop
het product is uitgesmeerd. Broei, die In dergelijke doeken kan ontstaan, betreft altijd
doeken die opeengestapeld zijn weggelegd, nooit doeken die opengevouwen zijn
weggelegd. (...)"ABN AMRO heeft aanvullend opgemerkt dat uit het brandbeeld, de schoenen waren slechts gedeeltelijk door brand aangetast, duidelijk is dat geen brand is ontstaan in de schoenenzak.
3.13.
Het hof is van oordeel dat [appellant] er niet in is geslaagd feiten en omstandigheden aannemelijk ter maken die de voorshands bewezen stelling kunnen ontzenuwen dat door [appellant] vuur is bijgebracht aan de binnenzijde van de voordeur. Het hof baseert dit oordeel op het volgende.
Ten aanzien van de mogelijkheid van een technische oorzaak zijn door [B] in zijn review onder meer aan de hand van de foto's van het eerste rapport van [C] met betrekking tot de in rov. 3.7. genoemde apparaten opmerkingen geplaatst. De opmerkingen van [B] hebben echter vooral betrekking op het verrichte onderzoek en leggen geen verband tussen de door hem gedane constateringen en de mogelijkheid dat hierdoor de brand is ontstaan. Dit geldt eveneens voor het later overgelegde commentaar (prod.18 bij akte van 28 maart 2017). Zo merkt [B] op:
"ook verneemt men niets over de inhoud van de nabije meterkast"(p.7. van de review). Het hof merkt op dat uit de foto's bij het aanvullend rapport (waarover [B] bij het opstellen van zijn review kon beschikken) duidelijk zichtbaar is dat de inhoud van de meterkast niet door brand is aangetast. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de meterkast dan ook niet als mogelijke oorzaak worden aangemerkt. Met betrekking tot de losse nul ader merkt [B] op (commentaar p. 9) naar aanleiding van de opmerking van [C] (zie hiervoor rov. 3.8.).
"Hier wordt slechts gesuggereerd dat in het pand slechts 1 fase was aangebracht voor elektrische voeding. Dat is nooit toetsbaar gedemonstreerd."[appellant] legt hier (opnieuw) een relatie met de kwaliteit van het onderzoek door [C] , maar niet tot een mogelijke brandoorzaak. Met betrekking tot de cv ketel wordt door [B] opgemerkt (p.15 van de review):
"Ronduit stuitend voor integer uit te voeren brand technisch onderzoek, is daarbij het feit dat de Cv-ketel op foto 8 duidelijk van binnenuit is blootgesteld geweest aan abnormale mechanische (explosie?)/thermische krachten en daarop niet is onderzocht (of dat daarover niet is gerapporteerd).Het hof stelt vast dat op foto 8 in ieder geval duidelijk valt te zien dat de ketel aan de buitenzijde is vervormd, maar goeddeels intact is. Zonder nadere uitleg, die ontbreekt, kan het hof niet inzien hoe dit tot de brand kan hebben geleid.
3.14.
Met betrekking tot een brandende sigaret als mogelijke brandoorzaak heeft het hof in het arrest van 21 juni 2016 (rov. 4.7. en 4.8.) weergegeven wat [appellant] heeft verklaard en het commentaar van de deskundige van ABN AMRO op dit scenario. Net als bij de door [appellant] genoemde mogelijkheid van broei als mogelijke oorzaak van ontstaan van de brand, heeft [appellant] dit verweer onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Brand van buiten.
3.15.
[appellant] heeft de mogelijkheid genoemd dat de brand van buitenaf zou zijn gesticht. Het hof heeft in het tussenarrest vastgesteld dat de brand aan de binnenzijde van de voordeur is ontstaan. Ook in dit opzicht is [appellant] niet in het tegenbewijs geslaagd.
3.16.
Met betrekking tot de brandstichting heeft [appellant] nog het navolgende aangevoerd.
[C] heeft in zijn rapport van 14 november 2016 p.6 het volgende opgemerkt:
"Daar komt nog bij dat ook als in de schoenenzak brand zou zijn ontstaan, dit niet tot de brand kan hebben geleid. In de gang, in de omgeving van de ontstaanslocatie, tegen/direct achter de voordeur, was uitsluitend wandbekleding, vloerbedekking en laminaat aanwezig. Meer niet. De wandbekleding en vloerbedekking bestonden uit materiaal dat, brandtechnisch, niet zelfonderhoudend was. Dit wil zeggen dat het materiaal niet brandt maar wel verschroeit en verkoolt onder aanvoer van, of straling van externe hitte."[appellant] voert aan dat als in de omgeving van de voordeur geen zelfonderhoudende brandstoffen aanwezig waren, zoals door [C] wordt opgemerkt, dit eveneens geldt voor de ongeïdentificeerd gelaten inleidende brandstof, voor de zogenaamde brandstichting bij de voordeur (p.4 commentaar [B] , van 2, 3 en 4 maart 2017). Volgens [appellant] is de hiervoor weergegeven reactie van [C] des te meer opmerkelijk omdat in het eerste rapport van [C] (p.6.) staat vermeld;
"Het vuur in de voordeur heeft zich zodanig ontwikkeld dat de opgebouwde hitte ook de wandbekleding heeft ontstoken. Hierdoor is ook de vloerbedekking op de laminaat gaan branden. De opgebouwde hitte heeft zich verspreid (…) "[appellant] betoogt dat als een schoenenzak de brand niet kan hebben veroorzaakt omdat brandbare materialen ontbreken, dit eveneens geldt voor de brandstichting achter de voordeur.
3.17.
Het hof volgt [appellant] hierin niet. Vaststaat dat sprake was van een omvangrijke verbranding van de voordeur rov. 4.6. arrest 21 juni 2016. Het hof leest in het aanvullend rapport van 11 november 2016;
"(…) Dat de overige deuren, in de gang, aan de bovenzijde, door vuur zijn aangetast, is duidelijk. Dat is het gevolg van convectie. Dat houdt in dat opstijgende hete verbrandingsgassen zich via het plafond verspreiden door de gang en aangrenzende ruimte. Deze verbrandingsgassen bereiken gedurende de brand een hoge temperatuur. Vanaf het plafond wordt de laag hete rookgassen steeds dikker. Indien de temperatuur van deze hete rookgassen stijgt kan dit voorwerpen op een hoger niveau, dan waar de brand op een lager niveau is ontstaan, indien brandbaar, ontsteken. (..)"Deze passage is als zodanig niet door [appellant] weerlegd. Het hof leidt hieruit af dat de brand zich niet via materialen in de gang, maar via het beschreven convectieproces naar de rest van de woning heeft verspreid.
Geen sporen van brandstichting
3.18.
Tot slot heeft [appellant] nog aangevoerd dat er geen gegevens zijn aangetroffen die duiden op brandstichting. Het hof verwijst naar hetgeen het in het arrest van 21 juni 2016 (rov. 4.1. tot en met 4.9) heeft overwogen
3.19.
Nu geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn gemaakt ter ontzenuwing van de voorshands bewezen stelling dat door [appellant] vuur is bijgebracht aan de binnenzijde van de voordeur, leidt dit tot het oordeel dat er sprake is geweest van brandstichting, maar ook dat het [appellant] zelf is geweest die de brand heeft gesticht.
3.20.
Aangezien de oorzaak van de brand in de woning is gelegen in het opzettelijk bijbrengen van vuur door [appellant] , kan hij gelet op artikel 3.C.1 van de "gemeenschappelijke voorwaarden Pakket 2006" geen aanspraak maken op dekking onder de verzekeringsovereenkomst. Hetgeen ABN AMRO overigens aan de afwijzing van de aanspraken van [appellant] ten grondslag heeft gelegd kan onbesproken blijven.
Slotsom
3.21.
Grief 1 is terecht voorgedragen, maar kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. De overige grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten van het hoger beroep aan de zijde van ABN AMRO zullen worden vastgesteld op € 1.920,- voor verschotten en op € 3.474,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (3 punten/tarief III: € 1.158,-). Een en ander vermeerderd met nakosten en rente zoals gevorderd.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 24 september 2014;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO vastgesteld op € 3.474,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.920,- voor verschotten;
- € 131,- voor nasalaris van de advocaat,
- € 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke
rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. L. Janse en mr. G. van Rijssen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier op
21 november 2017.