Uitspraak
1.De vennootschap onder firma [appellanten] h.o.d.n. Primera Paddepoel,
de vennootschap
2. [appellant2] ,
[appellant2]
3. [appellant3] ,
[appellant3],
[appellanten] c.s.
Horas,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de meervoudige comparitie d.d. 1 maart 2017;
- de memorie van grieven zijdens [appellanten] c.s. d.d. 18 april 2017;
- de memorie van antwoord tevens grieven in incidenteel appel aan de zijde van Horas d.d. 27 juni 2017;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde van [appellanten] c.s.
2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 11 mei 2016
3.De vaststaande feiten
Artikel 3Openingstijden
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief 2zijdens [appellanten] c.s. terecht is voorgedragen.
grief 7betogen zij dat het boetebeding onredelijk bezwarend zou zijn, waartoe zij verwijzen naar hun betoog in eerste aanleg. De kantonrechter heeft evenwel het beroep van [appellanten] c.s. op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in consumentenzaken terecht verworpen omdat de vennootschap geen consument is en het hier een bedrijfshuurovereenkomst betreft. Ook het betoog van [appellanten] c.s. dat het boetebeding niet geldig zou zijn omdat de boete van € 250,- per keer niet in verhouding zou staan tot de schade die Horas lijdt ten gevolge van de vroegere sluitingstijd op donderdagavond wordt door het hof niet onderschreven. Een boete is ook bedoeld als prikkel tot nakoming en het enkele uitleenlopen van hoogte van schade - waarover [appellanten] c.s. zich zelfs niet in concreto hebben uitgelaten - en de hoogte van de boete is volgens de parlementaire geschiedenis (MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 325) en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638) onvoldoende reden om tot matiging over te gaan, zij het dat dit wel een omstandigheid is die bij een beroep op matiging moet worden betrokken. De mogelijkheid van matiging moet weer worden meegewogen bij een beroep dat de boetebeding in algemene voorwaarden onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:233 onder a BW (HR 24 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1706). Naar 's hofs oordeel hebben [appellanten] c.s. dan ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het boetebeding als zodanig onredelijk bezwarend zou zijn. De grief faalt.
grief 8- waarin is betoogd dat het oplegging van boetes op grond van het boetebeding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid - geldt eenzelfde motivering en deze grief deelt dan ook het lot van grief 7.