In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 juli 2017. De rechtbank had de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar verlengd en het openbaar ministerie opgedragen om een rapport op te stellen over de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Het hof oordeelt dat de rechtbank in haar beslissing een imperatieve opdracht aan het openbaar ministerie heeft gegeven, wat niet in overeenstemming is met het wettelijke beslissingskader van de verlengingsrechter. Het hof vernietigt deze specifieke opdracht, maar bevestigt de overige onderdelen van de beslissing van de rechtbank.
De terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman, heeft zijn frustratie geuit over de lange duur van zijn verblijf in de terbeschikkingstelling en de stagnatie van zijn resocialisatie. De raadsman heeft verzocht om de behandeling aan te houden voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Het openbaar ministerie heeft echter geconcludeerd dat de voortzetting van de maatregel noodzakelijk is, gezien het recidivegevaar en de instabiliteit van de terbeschikkinggestelde.
Het hof heeft op basis van de beschikbare informatie geoordeeld dat het verzoek tot onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging prematuur is. Het hof benadrukt dat de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar moet worden verlengd, gezien de tijd die nodig is voor behandeling en resocialisatie. Het hof roept de kliniek op om in de komende verlengingsperiode te zoeken naar een vervolginstelling die beter aansluit bij de behoeften van de terbeschikkinggestelde.