ECLI:NL:GHARL:2017:10100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
200.208.599/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake omgangsregeling en benoeming bijzondere curator in familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 16 november 2017 een tussenbeschikking gegeven met betrekking tot de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Overijssel, waarin een voorlopige omgangsregeling was vastgesteld. De vader heeft verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, maar het hof heeft geoordeeld dat de moeder ontvankelijk is in haar grieven. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige omgangsregeling van één zaterdag per veertien dagen van 10.00 tot 19.00 uur voorlopig wordt voortgezet, met de mogelijkheid tot uitbreiding in de toekomst, afhankelijk van de ontwikkeling van de minderjarige en de communicatie tussen de ouders. Tevens is mevrouw [B] benoemd als bijzondere curator over de minderjarige, met de opdracht om toezicht te houden op de omgangsregeling en de belangen van de minderjarige te behartigen. De kosten van de bijzondere curator worden ten laste van de rijksoverheid gesteld tot een maximum van € 2.000,-. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden voor een periode van zes maanden, waarna de bijzondere curator zal adviseren over de voortgang van de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.208.599/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel: C/08/177500 FA RK 15-2449)
beschikking van 16 november 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Zoer te Hoogeveen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.Q.N. Renon te Assen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[B],
kantoorhoudend te [A] ,
bijzondere curator over [de minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (deel)beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 22 april 2016 en de (eind)beschikking van 17 januari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het (verdere) verloop van het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens schorsingsverzoek met productie(s), ingekomen op 30 januari 2017;
- het verweerschrift;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
22 februari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Zoer van 28 februari 2017 met productie(s);
- een brief van de bijzondere curator van 30 mei 2017 met als bijlage haar rapport d.d.
30 mei 2017;
- een brief van de bijzondere curator van 31 mei 2017;
- een journaalbericht van mr. Renon van 19 juni 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Zoer van 9 oktober 2017 met productie(s).
2.2
Het hof heeft op 13 april 2017 een tussenbeschikking gegeven, waarvan de inhoud als hier ingevoegd beschouwd dient te worden. Bij deze beschikking heeft het hof in de onderhavige zaak mevrouw [B] tot bijzondere curator benoemd over [de minderjarige] . Het hof heeft bij deze beschikking voorts, in de zaak met zaaknummer 200.208.599/02, het verzoek van de moeder om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking van
17 januari 2017 te schorsen afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 oktober 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Zoer;
- de vader, bijgestaan door mr. Renon;
- de bijzondere curator;
- namens de raad: mevrouw [C] .
Mr. Renon heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie. De moeder heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een schriftelijke verklaring, welke verklaring zij met instemming van de wederpartij en het hof ook in het geding heeft gebracht.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie die partijen met elkaar hebben gehad is [in] 2008 te [A] geboren de minderjarige [de minderjarige] (hiervóór en hierna genoemd: [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over haar.
3.2
Begin februari 2014 is de relatie en samenwoning van partijen beëindigd.
3.3
Partijen hebben op 16 maart 2014 een overeenkomst ondertekend waarin afspraken zijn neergelegd over de gevolgen van hun relatiebreuk. Onder meer is afgesproken dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf zal hebben bij de moeder en omgang zal hebben met de vader in de even weken van vrijdagmiddag na school (15.00 uur) tot zaterdagmiddag 17.00 uur, in de oneven weken van zaterdagmiddag 13.00 uur tot zondag 17.00 uur alsmede zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties en feestdagen.
3.4
Bij inleidend verzoek, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 23 september 2015, heeft de vader, voor zover hier van belang, verzocht:
a. te bepalen dat de moeder de afspraken die zijn gemaakt in het ouderschapsplan dient na te leven;
b. te bepalen dat als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] zal gelden een weekend in de 14 dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend naar school;
althans een zodanige beslissing te geven als de rechtbank in het belang van [de minderjarige] acht.
3.5
De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd en, voor zover hier van belang, zelfstandig verzocht een bijzondere curator te benoemen.
3.6
Bij de bestreden beschikking van 22 april 2016 heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast naar de omgang tussen de vader en [de minderjarige] en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen [de minderjarige] en de vader inhoudend:
- één zaterdag per 14 dagen van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij [de minderjarige] bij de
vader eet en de vader de ruimte krijgt om zijn huidige partner op zorgvuldige wijze
bij (een deel van) de omgang te betrekken;
- de moeder dan wel derden brengen [de minderjarige] naar de vader dan wel het
[D] te [A] en de vader brengt [de minderjarige] terug naar de moeder dan
wel het [D] .
3.7
De raad heeft op 19 september 2016 rapport uitgebracht en daarin geadviseerd om de definitieve beslissing op de verzoeken van de vader aan te houden voor zes maanden (zodat ouders hulpverlening voor [de minderjarige] en een ONS-traject kunnen starten) en een voorlopige omgangsregeling vast te stellen van één zaterdag in de twee weken van 13.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] brengt naar het [D] in [A] en haar daar ook weer ophaalt.
3.8
In de bestreden beschikking d.d. 17 januari 2017 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en met afwijzing van het meer of anders verzochte, de in het ouderschapsplan van 16 maart 2014 overeengekomen omgangsregeling aldus gewijzigd dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- met ingang van 1 februari 2017 één zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot
19.00 uur, met dien verstande dat het eerste omgangsmoment zonder de partner van de
vader en zonder het halfzusje van [de minderjarige] zal plaatsvinden. Tijdens dat
omgangsmoment dient de vader [de minderjarige] zorgvuldig voor te bereiden op een
kennismaking met de partner van de vader en haar halfzusje;
- met ingang van 1 mei 2017 eens per 14 dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag
12.00 uur;
- met ingang van 1 augustus 2017 eens per 14 dagen van vrijdag 17.00 uur tot
maandagochtend naar school;
- met ingang van 1 oktober 2017 komt hier tevens bij de helft van de feestdagen en een
deel van de schoolvakanties,
met dien verstande dat de moeder telkens zorgt dat [de minderjarige] bij de vader wordt gebracht en dat de vader zorgt dat [de minderjarige] weer bij de moeder wordt teruggebracht. Daarbij is een dwangsom opgelegd aan de moeder van € 500,- voor iedere keer dat zij de omgang volgens de hierboven genoemde regeling verhindert, tot een maximum van € 50.000,-.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met elf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, voor zover hier van belang:
I. te bepalen dat de vader alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in de procedure tot
uitbreiding van de omgang op basis van het ouderschapsplan, gezien het feit dat hij om nakoming vroeg van een niet meer bestaande afspraak in het overeengekomen ouderschapsplan, waar reeds van was afgeweken;
II. indien de vader ontvankelijk is in zijn verzoeken, (naar het hof begrijpt) een bijzondere curator te benoemen over [de minderjarige] ;
III. te bepalen dat de beschikkingen van 22 april 2016 en 17 januari 2017 worden vernietigd en opnieuw beschikkende te bepalen dat er een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] wordt bepaald van één zaterdag per 14 dagen van 13.00 uur tot 17.00 uur en meer niet, dus geen overnachting en helft vakanties en feestdagen, zolang niet vast staat dat [de minderjarige] dit zelf aankan, waarbij [de minderjarige] in het [D] te [A] wordt overgedragen door de andere ouder en waarbij de bijzondere curator de bevoegdheid krijgt bij stagnering van de omgang beide ouders te horen en het belang van de minderjarige te dienen in deze;
IV. de in deze te wijzen beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2
De vader heeft verweer gevoerd en heeft het hof verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel dit af te wijzen, met bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank van 17 januari 2017, althans zodanig te beslissen als het hof juist acht. De vader heeft zijn verzoek ter zitting vermeerderd, in die zin dat hij -voor zover noodzakelijk, alsnog- heeft verzocht om, indien het hof de bestreden beschikkingen zou vernietigen, niet-nakoming van de omgangsregeling met verbeurte van een dwangsom van
€ 250,- per dag te sanctioneren.

5.De verdere motivering van de beslissingDe ontvankelijkheid van het hoger beroep

5.1
De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat de moeder wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, voor zover dit het hoger beroep van de beschikking van 22 april 2016 betreft.
5.2
Het hof stelt voorop dat de moeder heeft gegriefd tegen het oordeel in de beschikking van 22 april 2016 dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, op grond van welk oordeel de rechtbank de vader ontvankelijk heeft verklaard in zijn inleidend verzoek.
5.3
De beschikking van 22 april 2016 betreft een deelbeschikking, nu daarbij een voorlopige omgangsregeling is vastgesteld waarvan de gevolgen na effectuering niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt (eindbeschikkingsdeel) en de beslissing op de verzoeken is aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het bij die beschikking gelaste raadsonderzoek (tussenbeschikkingsdeel).
5.4
Van genoemd eindbeschikkingsdeel is niet binnen de daarvoor geldende beroepstermijn hoger beroep ingesteld. Dit brengt mee dat de beschikking van 22 april 2016 kracht van gewijsde heeft verkregen voor zover het gaat om het gedeelte dat als een eindbeschikking dient te worden aangemerkt en de gronden waarop die eindbeschikking berust. In zoverre is de beschikking van 22 april 2016 derhalve niet aan dit hoger beroep onderworpen.
5.5
De beschikking van 22 april 2016 kan uitsluitend aan dit hoger beroep zijn onderworpen voor zover het het tussenbeschikkingsdeel betreft. De stellingen van de moeder moeten derhalve zo worden begrepen dat zij betoogt dat de rechtbank bij de beschikking van 22 april 2016 de zaak niet had behoren aan te houden, maar dat de rechtbank de vader
niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn inleidend verzoek. Met het hoger beroep van dit tussenbeschikkingsdeel mocht echter worden gewacht tot het hoger beroep van de eindbeschikking. Het hoger beroep van het tussenbeschikkingsdeel is derhalve tijdig ingesteld.
De ontvankelijkheid van het inleidend verzoek
5.6
De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek, nu hij nakoming heeft verzocht van de omgangsregeling zoals vastgesteld in het door partijen getekende ouderschapsplan van 16 maart 2014, terwijl partijen dit ouderschapsplan volgens de moeder nooit hebben nageleefd en nadien in onderling overleg een andere omgangsregeling zijn overeengekomen van één zaterdag per 14 dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur. De vader had volgens de moeder, naar het hof begrijpt, vaststelling van een omgangsregeling moeten verzoeken.
5.7
Zoals hiervoor opgenomen onder rechtsoverweging 3.4, heeft de vader primair verzocht te bepalen dat de moeder de afspraken die zijn gemaakt in het ouderschapsplan dient na te komen en subsidiair om een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [de minderjarige] van een weekend in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend naar school. Het hof begrijpt -met de rechtbank- het subsidiaire verzoek van de vader aldus dat hij heeft bedoeld ofwel een (eerste) regeling vast te stellen, ofwel indien er vanuit gegaan moest worden dat partijen een regeling (het ouderschapsplan of een nadere afgesproken regeling) inzake de omgang met [de minderjarige] hadden, deze te wijzigen. Gelet op de proceshouding van de moeder en de door haar in eerste aanleg voor het overige (inhoudelijk) gevoerde verweren gaat het hof ervan uit dat dit voor de moeder ook duidelijk is geweest. De rechtbank heeft derhalve het verzoek van de vader inzake de omgangsregeling mogen beoordelen. De eerste grief van de moeder faalt daarmee.
Inhoudelijk
5.8
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat partijen na het verbreken van hun relatie in 2014 in een ernstige strijd met elkaar verwikkeld zijn geraakt en dat als gevolg daarvan de communicatie zodanig verstoord is geraakt dat ook de omgang tussen de vader en [de minderjarige] is gestagneerd. In de periode van april 2016 tot februari 2017 heeft deze zelfs in het geheel niet plaatsgevonden.
5.9
Vast staat dat [de minderjarige] op dit moment één zaterdag per veertien dagen van 10.00 tot 19.00 uur omgang heeft met de vader. De moeder heeft in hoger beroep verzocht te bepalen dat [de minderjarige] omgang zal hebben met de vader één zaterdag per veertien dagen van 13.00 uur tot 17.00 uur, maar heeft ter zitting desgevraagd naar voren gebracht dat de huidige omgangsregeling van één zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 19.00 uur wat haar betreft kan worden voortgezet als er (nog) geen beschikking is. In de kern twisten partijen in hoger beroep met name over de vraag of op termijn zou moeten worden toegewerkt naar een verdere uitbreiding van de omgang tussen de vader en [de minderjarige] , in die zin dat [de minderjarige] eens in de veertien dagen een heel weekend bij de vader verblijft, en het tempo waarin deze uitbreiding opgebouwd moet worden.
5.1
Naar het oordeel van het hof moet het op termijn in het belang van [de minderjarige] worden geacht dat de huidige omgangsregeling van één zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 19.00 uur verder wordt uitgebreid. De huidige regeling is naar het oordeel van het hof het minimum en doet onvoldoende recht aan de goede band die [de minderjarige] ook blijkens het rapport van de bijzondere curator en het raadsrapport van 19 september 2016 met de vader heeft. Van een uitbreiding kan op dit moment echter nog geen sprake zijn, enerzijds omdat [de minderjarige] dat, zoals ook uit het rapport van de bijzondere curator naar voren komt, op dit moment nog niet aan kan, en anderzijds omdat naar het oordeel van het hof het in het belang van [de minderjarige] is dat aan de moeder tijd wordt gegeven om de verlieservaringen, waaronder het verbreken van de relatie, het verlies van het vertrouwen in de vader en het overlijden van haar moeder, te verwerken en een plek in haar leven te geven. Voor de moeder is het nog erg moeilijk om met de vader geconfronteerd te worden en om [de minderjarige] emotioneel te steunen in de omgang met de vader. Wanneer de moeder (verder) overbelast raakt zal dit zijn weerslag hebben op [de minderjarige] , die daarbij niet gebaat is, daar haar moeder de basis is van haar veilige thuis.
5.11
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding op dit moment een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, op grond waarvan [de minderjarige] omgang met de vader zal hebben één zaterdag per 14 dagen van 10.00 uur tot 19.00 uur. Het hof zal de definitieve beslissing over de omgangsregeling voor een periode van zes maanden aanhouden, teneinde het verloop van deze voorlopige omgangsregeling in zijn beoordeling te kunnen betrekken.
5.12
Het hof is met de bijzondere curator van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht om de omgangswisseling voorlopig weer plaats te laten vinden op neutraal terrein, in het [D] te [A] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit het rapport van de bijzondere curator naar voren komt dat [de minderjarige] de huidige omgangswisseling in de buurt van het huis van de moeder lastig vindt en zij er, zo heeft ze ook kort voor de zitting nog aan de bijzondere curator verteld, buikpijn van krijgt. Hoewel niet valt uit te sluiten dat de buikpijn van [de minderjarige] niet zo zeer wordt veroorzaakt door de plaats van de overdracht, maar door het wisselmoment zelf, is het hof met de bijzondere curator van oordeel dat aan de gevoelens van [de minderjarige] in dit verband tegemoet moet worden gekomen.
5.13
Het hof ziet geen aanleiding een dwangsom te verbinden aan de nakoming van deze voorlopige omgangsregeling. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat, wat er ook zij van de reden van de eerdere niet-nakoming, de omgangsregeling sinds februari 2017 wel is nagekomen en het hof heeft er op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vertrouwen in dat de moeder ook de door het hof vast te stellen voorlopige omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] zal nakomen.
5.14
Het hof is met de bijzondere curator en de raad van oordeel dat het van groot belang is dat beide ouders er verder aan werken om een brug te gaan slaan ten aanzien van [de minderjarige] en dat zij tot een vorm van communicatie komen, waarbij werkbare afspraken over de (voorlopige) omgangsregeling kunnen worden gemaakt. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de communicatie over de omgang niet altijd naar tevredenheid is verlopen. Gebleken is dat zij op dit moment nog geen ruimte voelt om mondeling met de vader te communiceren, maar dat zij wel open staat voor communicatie per e-mail. De vader heeft ter zitting toegezegd dat als er weer per e-mail gecommuniceerd zou worden, deze
e-mails uitsluitend door hem (en niet zijn partner) zullen worden verstuurd en ontvangen. Het hof vertrouwt er op dat dit partijen een opening biedt om reeds nu te komen tot enig herstel in hun communicatie met betrekking tot de omgangsregeling.
5.15
De bijzondere curator heeft verder naar voren gebracht dat het voor [de minderjarige] helpend en ondersteunend zou kunnen zijn om het KIES-traject (Kinderen in Echtscheidingssituaties) te volgen. De vader is het hiermee eens en heeft zelf ter zitting ook de mogelijkheid geopperd dat [de minderjarige] een buddy krijgt van [E] . De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij niet afwijzend staat tegenover het KIES-traject, maar dat dit pas aan de orde kan zijn als de onderhavige procedure is afgerond.
5.16
Gelet op de lastige situatie waarin [de minderjarige] sinds het verbreken van de relatie van de ouders verkeert, acht het hof het in haar belang en dringend noodzakelijk dat zij zo spoedig mogelijk wordt aangemeld voor het KIES-traject, dan wel, als beide partijen het daarover eens zijn, voor een buddy bij [E] . Middels het KIES-traject krijgt [de minderjarige] hulp bij het verwerken van het uiteengaan van de ouders en al hetgeen daar omheen is gebeurd, of nog steeds aan de orde is. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het voor het KIES-traject geen belemmering vormt als nog niet alle juridische procedures zijn afgewikkeld. De bijzondere curator heeft de mogelijkheid van het KIES-traject ook met [de minderjarige] besproken en [de minderjarige] stond blijkens mededeling van de bijzondere curator niet afwijzend tegenover dit traject.
5.17
Het hof ziet gelet op al het vorenstaande aanleiding om de benoeming van mevrouw [B] als bijzondere curator over [de minderjarige] voort te zetten met een nieuwe opdracht. Mevrouw [B] heeft zich hiertoe bereid verklaard. Het hof verzoekt de bijzondere curator om:
- er op toe te zien dat [de minderjarige] onverwijld na het geven van deze beschikking wordt aangemeld voor het KIES-traject, dan wel, als partijen het daar in onderling overleg over eens zijn, voor een buddy bij [E] ;
- zicht te houden op het verloop van de voorlopige omgangsregeling door op regelmatige basis bij beide partijen, en zo nodig bij [de minderjarige] , inlichtingen in te winnen;
- na verloop van de aanhoudingsperiode van zes maanden aan het hof te adviseren of uitbreiding van de voorlopige omgangsregeling, vanuit het belang van [de minderjarige] en rekening houdend met alle relevante feiten en omstandigheden, tot de mogelijkheden behoort.
5.18
Het hof zal bepalen dat de kosten van de bijzondere curator voor deze nieuwe opdracht tot een maximum bedrag van in totaal € 2.000,-, inclusief reiskosten, verschotten en btw, ten laste van het rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De bijzondere curator dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 85,- per uur, exclusief omzetbelasting.
5.19
Het vorenstaande in aanmerking genomen, zal het hof een voorlopige omgangsregeling vaststellen tussen de vader en [de minderjarige] zoals hiervoor omschreven, bepalen dat de benoeming van mevrouw [B] tot bijzondere curator over [de minderjarige] wordt voortgezet met een nieuwe opdracht, en iedere verdere beslissing aanhouden voor een periode van zes maanden, waarna de bijzondere curator schriftelijk aan het hof zal dienen te adviseren. De advocaten van partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om uiterlijk twee weken na toezending van het rapport van de bijzondere curator schriftelijk te reageren, waarna de zaak in beginsel verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij door het hof, op verzoek van partijen, dan wel ambtshalve, anders wordt beslist.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikkingen van 22 april 2016 en 17 januari 2017 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige] voorlopig, totdat daarover nader zal worden beslist, omgang met de vader zal hebben één zaterdag per 14 dagen van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de overdracht dient plaats te vinden in het [D] te [A] ;
bepaalt dat de benoeming van de bijzondere curator, mevrouw [B] , over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2008 wordt voortgezet, om in deze procedure de belangen van [de minderjarige] te blijven behartigen, met dien verstande dat aan haar thans een nieuwe opdracht wordt meegegeven, zoals omschreven onder rechtsoverweging 5.17;
draagt de bijzondere curator op aan het hof te adviseren vóór 16 juni 2018 of zoveel eerder als mogelijk is dan wel, desgewenst, tussentijds over de voortgang te rapporteren;
bepaalt dat de kosten van de bijzondere curator ten laste van 's Rijks kas zullen komen tot een maximaal bedrag van € 2.000,-, inclusief reiskosten, verschotten en omzetbelasting, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 5.18 bepaalde;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van het verslag van de bijzondere curator aan de advocaten van partijen zal toezenden;
bepaalt dat partijen tot uiterlijk twee weken na toezending van het rapport van de bijzondere curator schriftelijk kunnen reageren;
bepaalt dat het hof na ontvangst van bedoelde informatie de zaak zonder nadere behandeling ter zitting zal afdoen, tenzij het hof op gemotiveerd verzoek van partijen, dan wel ambtshalve anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, S. Rezel en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en is op 16 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.