In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep in kort geding dat was ingesteld door Stichting de Bibliotheek Utrecht tegen de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). De zaak draaide om de vraag of de Bibliotheek in het kader van een reorganisatie werkzaamheden die voorheen door betaalde werknemers werden verricht, mocht laten uitvoeren door vrijwilligers. De FNV had in eerste aanleg gevorderd dat de Bibliotheek zou worden veroordeeld om artikel 48 van de CAO Openbare Bibliotheken na te leven, dat de inzet van vrijwilligers beperkt tot een aanvulling op de professionele organisatie en niet ten koste mag gaan van de betaalde formatie. De kantonrechter had de Bibliotheek veroordeeld om deze bepaling na te leven, wat de Bibliotheek in hoger beroep aanvecht.
Het hof oordeelde dat de grieven van de Bibliotheek niet konden leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof bevestigde dat de inzet van vrijwilligers niet mag leiden tot het vervangen van betaalde werknemers en dat de Bibliotheek zich aan de cao diende te houden. De grieven die de Bibliotheek had ingediend, waaronder de stelling dat de kantonrechter de verweren ten onrechte had terzijde geschoven, werden verworpen. Het hof concludeerde dat de FNV een spoedeisend belang had bij de gevorderde maatregelen, gezien de voorgenomen reorganisatie en de werving van vrijwilligers door de Bibliotheek. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van de Bibliotheek in hoger beroep af, met veroordeling van de Bibliotheek in de kosten van het hoger beroep.