ECLI:NL:GHARL:2016:9333

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
200.188.494
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van een moeder over haar minderjarige kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 1999. De Raad voor de Kinderbescherming had in hoger beroep verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen, nadat de rechtbank Overijssel dit verzoek eerder had afgewezen. De moeder was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, terwijl de vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) wel aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat het kind sinds 2013 in een woongroep verblijft en dat er geen perspectief is op terugkeer naar de ouders. De moeder had eerder geen toestemming gegeven voor de verhuizing van het kind, maar heeft inmiddels wel haar toestemming verleend. Het hof heeft overwogen dat de belangen van het kind voorop staan en dat de moeder geen structureel onderdeel uitmaakt van het leven van het kind. Gezien de wisselende band tussen de moeder en het kind en het gebrek aan pedagogische mogelijkheden van de ouders, heeft het hof besloten het gezag van de moeder te beëindigen en de GI te belasten met de voogdij. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.188.494
(zaaknummer rechtbank Overijssel 177899)
beschikking van 22 november 2016
inzake
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
niet verschenen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 maart 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 november 2016 plaatsgevonden. Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. De moeder is niet verschenen. Namens de GI is [vertegenwoordiger van de stichting] verschenen. Tevens is nader te noemen [kind] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en [vader] is onder anderen geboren, op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], [kind] (hierna: [kind]). De moeder is alleen belast met het gezag over [kind].
3.2
Bij beschikking van 11 januari 2007 heeft de kinderrechter [kind] (voorlopig) onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 29 maart 2016 voor de duur van een jaar met ingang van 4 april 2016.
3.3
Bij beschikking van 11 januari 2007 heeft de kinderrechter machtiging verleend [kind] uit huis te plaatsen in een AWBZ-instelling, welke machtiging nadien steeds is verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 29 maart 2016 voor de duur van een jaar met ingang van 4 april 2016.
3.4
[kind] verblijft sinds 29 april 2013 op een woongroep van Aveleijn te [Plaats].

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het gezag over [kind]. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de moeder over [kind] te beëindigen, afgewezen.
4.2
De raad is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 december 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De raad verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een gezagsbeëindigende maatregel uit te spreken ten aanzien van [kind], en de GI te belasten met de voogdij, kosten rechtens.
4.3
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
De raad voert in de toelichting op zijn grieven aan dat er geen redenen zijn om in deze zaak af te wijken van het wettelijke uitgangspunt om in een geval als het onderhavige tot beëindiging van het gezag over te gaan. In het onderhavige geval is sedert 4 april 2007 sprake van de ondertoezichtstelling van [kind] en van haar uithuisplaatsing. De pedagogische mogelijkheden van beide ouders zijn beperkt, zodat geen perspectief bestaat op thuisplaatsing van [kind] bij (een van) de ouders. Hierbij komt dat de band tussen de moeder en [kind] wisselend is. De moeder is onvoorspelbaar in haar gedrag en zij maakt geen structureel onderdeel uit van het leven van [kind]. In dit geval dient het belang van [kind] centraal te staan en niet het belang van de moeder die het moeilijk vindt dat haar gezag wordt beëindigd. Beëindiging van het gezag is in het belang van [kind]. De moeder wilde ten tijde van de bestreden beschikking geen toestemming geven voor de verhuizing van [kind] naar het westen, dichter in de buurt bij de grootmoeder van vaderzijde, een grote en consistente wens van [kind]. Gezien de leeftijd van [kind] (zij wordt binnenkort 18 jaar oud) dient, aldus de raad, aan die wens tegemoet te worden gekomen, temeer nu de GI op die manier nog de nodige begeleiding kan bieden bij het vinden van een goede plek voor [kind]. Als gevolg van de beslissing van de rechtbank kan de moeder die wens - en daarmee het toekomstperspectief van [kind] - in ernstige mate doorkruisen. Inmiddels heeft de moeder wel haar toestemming gegeven voor de verhuizing, maar het proces van verhuizen en de inschrijving bij een geschikte plek heeft inmiddels een vertraging van een half jaar opgelopen. Pas recent heeft een intake bij Pamijer in [Plaats] plaatsgevonden, waarna [kind] op een wachtlijst van een jaar is ingeschreven. Dit betekent dat [kind] reeds meerderjarig zal zijn op het moment dat een woonplek vrijkomt. Tegen die tijd zal zij geen begeleiding van de GI meer hebben.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) opheffing van de bedreiging en de terugkeer van het kind naar de ouder(s). Indien geen perspectief bestaat op terugkeer van de kinderen naar de ouders ligt in beginsel een verderstrekkende maatregel (te weten: beëindiging van het ouderlijk gezag) in de rede, mede gelet op het belang van de kinderen bij duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief en het beëindigen van de onzekerheid - en de daarmee gepaard gaande onrust - die nu eenmaal inherent is aan de tijdelijke, jaarlijks te verlengen, maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing.
5.6
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat de moeder geen bezwaar heeft tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind]. Dat de moeder zich niet verzet tegen de uithuisplaatsing is op zichzelf genomen onvoldoende om niet tot beëindiging van het gezag te kunnen komen. De omstandigheid dat een beëindiging van het gezag duidelijkheid biedt over de verblijfplaats van [kind] is een aspect dat moet worden meegewogen, ook als de ouder, in dit geval de moeder, de bestendige bereidheid heeft [kind] niet thuis te laten opgroeien. Vast staat dat geen perspectief bestaat op thuisplaatsing van [kind]. Het recht van [kind] op duidelijkheid over haar opvoedingssituatie, dat tevens voortvloeit uit artikel 3 en 20 IVRK, en daarmee het belang van [kind] bij stabiliteit met betrekking tot haar verblijf en duidelijkheid over de continuïteit van haar verzorgings- en opvoedingssituatie, wegen naar het oordeel van het hof zwaar. Nu voorts geen perspectief is op terugkeer naar de ouders, ligt in beginsel een verderstrekkende maatregel, te weten beëindiging van het ouderlijk gezag, in de rede. In de gegeven omstandigheden dient het belang van [kind] bij beëindiging van het gezag van de moeder, mede gelet op haar consistente wens en haar toekomstperspectief van wonen in de omgeving van de familie van haar grootmoeder van vaderszijde met wie zij een sterke band heeft, zwaarder te wegen dan het recht van de moeder op behoud van het gezag. In dat verband weegt het hof mee dat de band tussen de moeder en [kind] wisselend is en dat de moeder geen structureel onderdeel uitmaakt van het leven van [kind]. Anders dan de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat het gezag van de moeder dient te worden beëindigd.
Daarbij overweegt het hof nog als volgt. Ter zitting is gebleken dat door tal van oorzaken een zeer aanzienlijke tijd, te weten meer dan een jaar, is verstreken tussen het oorspronkelijk inleidend verzoek tot gezagsbeëindiging en de onderhavige beschikking. Het proces van verhuizing van [kind] heeft daardoor onnodig vertraging opgelopen, hetgeen niet in haar belang is. Het hof betreurt deze gang van zaken.
5.7
De beëindiging van het gezag van de moeder leidt tot een gezagsvacuüm, zodat het hof op grond van artikel 1:275 lid 1 BW een voogd over [kind] dient te benoemen. De raad verzoekt de GI te belasten met de uitvoering van de voogdij over [kind]. Gelet op dat verzoek en op de bereidverklaring van de GI, zal het hof de GI belasten met de voogdij over [kind].

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.
6.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de zaak, zullen de proceskosten in hoger beroep in die zin worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 31 december 2015, en opnieuw beschikkende:
beëindigt met ingang van heden het gezag van de moeder over [kind], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats];
benoemt tot voogd over voormelde minderjarige de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt:
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, C.J. Laurentius-Kooter en A.L.H. Ernes, bijgestaan door de griffier, en is op 22 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.